201310824/1/R3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
2. [appellant sub 2], wonend te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
3. [appellant sub 3], wonend te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
4. [appellant sub 4], wonend te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
5. [appellant sub 5], wonend te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
en
1. de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
2. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2013, kenmerk RUI 13/011, heeft de raad het bestemmingsplan "Mientekade" vastgesteld.
Bij besluit van 15 oktober 2013, kenmerk 2010-0450, heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de bouw van 69 woningen en een gezondheidscentrum aan de Mientekade in Halfweg.
Tegen deze besluiten hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2014, waar [appellante sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. K. de Wit, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. K. de Wit, [appellant sub 5], en de raad en het college, vertegenwoordigd door P.J. Oud en A. Kilic, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door R.G.A. Mennen en mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Ymere Ontwikkeling B.V., belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, en W. Westerhuis, gehoord.
Overwegingen
1. Het besluit van de raad van 24 september 2013 en het besluit van het college van 15 oktober 2013 zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
2. Met de bestreden besluiten is beoogd enkele blokken met 52 verouderde seniorenwoningen te vervangen door vijf nieuwe appartementsgebouwen met 69 appartementen en een gezondheidscentrum.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Inspraak
4. [appellant sub 4] betoogt dat ten onrechte geen voorontwerpplan ter inzage is gelegd.
4.1. De Afdeling overweegt dat ingevolge de Wro de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan. De procedure waar [appellant sub 4] op doelt, maakt hiervan geen deel uit. Mogelijke onregelmatigheden in die procedure kunnen daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
Bouwmassa
5. [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] kunnen zich niet verenigen met de in het plan voorziene bouwmogelijkheden. [appellant sub 2] en [appellant sub 4] stellen dat de voorziene bebouwing niet passend is, nu deze volgens hen aanzienlijk hoger is dan de bestaande bebouwing in de omgeving van het plangebied. Voorts is de bebouwing volgens [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ten onrechte op een kortere afstand van de bestaande woningen voorzien dan de bestaande bebouwing in het plangebied. Dat de bebouwing onderbroken zal zijn, doet volgens [appellant sub 2] hieraan niet af. [appellante sub 1] stelt dat de toegekende maximale bouwhoogten niet noodzakelijk zijn. Zij stelt dat de door de raad beoogde variatie in bouwhoogten ook op een andere wijze dan met verschillende bouwlagen kan worden gerealiseerd. Voorts worden volgens haar, anders dan de raad veronderstelt, met meer bouwlagen geen doorzichten gecreëerd.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene bebouwing in stedenbouwkundig en architectonisch opzicht aanvaardbaar is in de omgeving. Door ruimten tussen de bebouwing te laten zal de bebouwing volgens de raad minder massief zijn. De vijfde bouwlaag op twee appartementsgebouwen zorgt volgens de raad voor een afwisselend beeld. Voorts komen woongebouwen met vier of vijf bouwlagen meer voor in de kern van Halfweg.
5.2. In het plangebied zijn vijf bouwvlakken opgenomen met een onderlinge afstand variërend tussen 10 m en 20 m. Aan deze bouwvlakken zijn maximale bouwhoogten variërend tussen de 14 m en 16,5 m toegekend. De afstand tussen de bouwvlakken en de bestaande woningen is minimaal 25 m. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt dat deze bouwmogelijkheden niet passend zijn in de omgeving. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plangebied ligt in een stedelijk gebied en naast de voorziene ontwikkeling ook een appartementsgebouw staat met, zo heeft de raad ter zitting onweersproken toegelicht, een vergelijkbare bouwhoogte. Voorts waren onder het vorige bestemmingsplan ook al blokken met seniorenwoningen met een bouwhoogte van 10 m aanwezig. Met het creëren van ruimten tussen de bebouwing en het opnemen van verschillende bouwhoogten kan een minder massieve bebouwing met doorzichten worden bewerkstelligd, De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De betogen falen.
Geluidoverlast
6. [appellante sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] vrezen voor geluidoverlast van het extra verkeer op de Osdorperweg dat zal ontstaan ten gevolge van het plan. [appellante sub 1] stelt dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de geluidbelasting ten gevolge van het plan op de bestaande woningen. Volgens [appellante sub 1] en [appellant sub 2] is onvoldoende gewaarborgd dat de extra verkeersbewegingen ten gevolge van het plan niet zullen leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een onderzoek naar de geluidbelasting van de Osdorperweg op de bestaande woningen achterwege kon blijven, omdat geen relevante toename van de geluidbelasting is te verwachten.
6.2. Gelet op hetgeen hierna, onder 12 wordt overwogen, heeft de raad in redelijkheid kunnen uitgaan van 154,6 verkeersbewegingen per etmaal ten gevolge van het plan. Gelet op de omstandigheid dat reeds woonbebouwing met een verkeersaantrekkende werking in het plangebied aanwezig was, welke zal verdwijnen, en gelet op de omvang van de ook overigens reeds bestaande verkeersintensiteiten op de Osdorperweg, is een relevante toename van de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Osdorperweg op de bestaande woningen niet aannemelijk. Voorts staan de bestaande woningen op een vergelijkbare afstand van de Osdorperweg als de voorziene woningen ter plaatse waarvan aan de voorkeurswaarde voor geluid kan worden voldaan. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een onderzoek naar de geluidbelasting van de Osdorperweg op de bestaande woningen achterwege kon blijven.
De betogen falen.
Groen
7. [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] stellen dat het in het plangebied aanwezige groen ten gevolge van de voorziene ontwikkeling afneemt, hetgeen zij bezwaarlijk vinden. [appellante sub 1] stelt dat niet vaststaat dat het groen dat overblijft kwalitatief beter is dan het thans aanwezige groen. [appellant sub 2] stelt dat door het aantal benodigde parkeerplaatsen geen sprake meer zal zijn van een groene aankleding van het plangebied. [appellant sub 4] stelt dat in de gemeentelijke Structuurvisie 2035 staat dat de leefomgeving groen en kleinschalig moet blijven. Nu in het plan geen duidelijke grenzen zijn opgenomen tussen groenvoorzieningen en parkeerterreinen kan volgens hem het groen verdwijnen.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in voldoende groenvoorzieningen.
7.2. Binnen het plandeel met de bestemming "Groen" is aan een strook grond van ongeveer 13 m langs het aan het plangebied grenzende water en tussen de drie middelste appartementsgebouwen niet de aanduiding "parkeerterrein" toegekend. Deze delen zijn in de verbeelding begrensd. Niet valt in te zien dat op deze wijze niet voldoende duidelijke grenzen zijn opgenomen tussen groenvoorzieningen en parkeerplaatsen. Voor de vrees dat al het groen verdwijnt ten behoeve van de benodigde parkeerplaatsen bestaat derhalve geen aanleiding.
In paragraaf 3.2.2 van de plantoelichting staat voorts dat het terrein rondom de voorziene bebouwing groen wordt ingericht. Langs het aan het plangebied grenzende water blijft het groene karakter behouden. Ook komen er deels nieuwe plantsoentjes tussen de bestaande woonwijk en de nieuwe woongebouwen. Het plan maakt het mogelijk deze in de plantoelichting beschreven maatregelen te realiseren. [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van het (bouw)plan tot een onaanvaardbare aantasting van het groen zal leiden. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de plannen in strijd met de Structuurvisie 2035 zijn tot stand gekomen. De betogen falen.
Antennes
8. Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, richt het beroep van [appellant sub 5] zich tegen artikel 11, aanhef en onder d, sub 1, van de planregels. Hij vreest dat antennes voor mobiele telefonie op de in het plan voorziene bebouwing zullen worden opgericht en stelt dat dit in het plan moet worden uitgesloten.
8.1. De raad wijst erop dat het op grond van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) vergunningvrij mogen oprichten van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telcommunicatie aan het opnemen in de planregels van een verbod tot het oprichten van een antenne op de voorziene bebouwing in de weg staat en dat het plan de oprichting van antennes op de voorziene bebouwing die niet onder het vergunningvrij bouwen vallen, niet mogelijk maakt.
8.2. Antennes waarvoor ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor, gelezen in verbinding met artikel 2, 5 en 8, van de bij het Bor behorende Bijlage II, geen omgevingsvergunning is vereist, zijn toegestaan. Een planregel die ertoe strekt dat het oprichten van deze antennes niet is toegestaan, zou in strijd zijn met het Bor. De raad heeft derhalve terecht afgezien van het opnemen van een dergelijke bepaling. Voor grotere antennes geldt een vergunningplicht. De Afdeling stelt vast dat ingevolge de begripsbepalingen van artikel 1 van de planregels "apparatuur voor telecommunicatie" valt onder het begrip "nutsvoorzieningen" en deze voorzieningen ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels binnen de bestemming "Wonen" niet zijn toegestaan. De regeling in artikel 11, aanhef en onder d, sub 1, van de planregels doet hier niet aan af. Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
9. [appellante sub 1] en [appellant sub 4] voeren aan dat het plan financieel niet uitvoerbaar is. [appellante sub 1] stelt dat de initiatiefnemer weliswaar een groot deel van de kosten voor zijn rekening neemt, maar de financiële draagkracht van deze initiatiefnemer staat volgens haar niet vast. Zij wijst op een rapport van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV).
9.1. De raad stelt dat het plan financieel uitvoerbaar is.
9.2. Met de initiatiefnemer Ymere B.V. Ontwikkeling is een grondexploitatieovereenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat het gemeentebestuur deels verantwoordelijk is voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden in het plangebied. Ymere Ontwikkeling B.V. is verantwoordelijk voor de overige kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van de ontwikkeling. Voor zover [appellante sub 1] en [appellant sub 4] betogen dat Ymere Ontwikkeling B.V. financieel niet in staat is om het plan uit te voeren, wordt overwogen dat in deze procedure niet de financiële positie van een concrete projectontwikkelaar ter beoordeling staat, maar de financiële uitvoerbaarheid van het plan als zodanig. [appellante sub 1] en [appellant sub 4] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan niet door een andere ontwikkelaar zou kunnen worden uitgevoerd, zodat het plan financieel niet uitvoerbaar zou zijn. Overigens hebben zij evenmin aannemelijk gemaakt dat Ymere Ontwikkeling B.V. de kosten, gemoeid met de uitvoering van het plan, niet kan dragen. Tegen deze achtergrond ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 1] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan. De betogen falen.
Woon- en leefklimaat
10. [appellante sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat in de vorm van aantasting van privacy en uitzicht en vermindering van lichtinval. [appellante sub 1] bestrijdt het standpunt van de raad dat uit de bezonningsstudie volgt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van lichtinval. Voorts heeft zij geen zicht op de doorzichten tussen de bebouwing.
[appellante sub 1] vreest voorts voor een waardevermindering van haar woning ten gevolge van het plan.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van een aantal bestaande woningen in de omgeving van het plangebied in enige mate wordt aangetast, maar dat hij meer gewicht toekent aan het belang bij het renoveren van de bestaande bebouwing. De raad stelt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de lichtinval ter plaatse van de bestaande woningen, nu in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober aan de TNO-norm van minimaal twee uur zon per dag wordt voldaan.
10.2. Over het betoog van [appellante sub 1] dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de lichtinval in haar woning overweegt de Afdeling als volgt. In het kader van het bestemmingsplan is een bezonningsstudie uitgevoerd. De raad heeft de te verwachten lichtinval aldus inzichtelijk gemaakt. [appellante sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze bezonningsstudie zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich hier niet op heeft mogen baseren. Voorts is het standpunt van de raad dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de lichtinval ter plaatse van de bestaande woningen, nu in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober aan de TNO-norm van minimaal twee uur zon per dag wordt voldaan, naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Weliswaar zal in de winterperiode sprake zijn van minder zonuren per dag, maar gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad dit niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.
[appellante sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] wonen op afstanden tussen 25 m en 50 m tot de in het plan voorziene bebouwing. Gelet hierop en op de in het plan toegekende maximale bouwhoogten tussen 14 m en 16,5 m valt niet uit te sluiten dat hun woon- en leefklimaat ten gevolge van het plan in enige mate zal worden aangetast. Gelet op voornoemde afstanden en bouwhoogten ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd echter geen aanleiding voor het oordeel dat deze aantasting zodanig zal zijn dat de raad het plan in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen. Daarbij is mede van belang dat er blokken woningen in het plangebied hebben gestaan en dat het hier om stedelijk, bebouwd gebied gaat.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellante sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
De betogen falen.
10.3. Voor zover [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat in het plan ten onrechte niet is gewaarborgd dat seniorenappartementen zullen worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling als volgt. De raad stelt een verplichting daartoe niet wenselijk te achten, omdat hij enige flexibiliteit heeft willen betrachten in verband met de wisselende vraag in de woningmarkt. Dit is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. De betogen falen.
Parkeer- en verkeersoverlast
11. [appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] vrezen ten gevolge van de voorziene ontwikkeling voor een toename van de volgens hen reeds bestaande parkeeroverlast. Zij betogen dat de door de raad gehanteerde parkeernorm te laag is en stellen dat het plan dan ook in te weinig parkeerplaatsen voorziet. [appellant sub 3] wijst erop dat de gebruikte parkeernorm geldt voor sociale huurwoningen, maar dat voor de voorziene woningen een hogere norm geldt. Voorts is het aanwezigheidspercentage volgens [appellante sub 1] niet relevant. [appellante sub 1] en [appellant sub 3] wijzen erop dat er een aantal parkeerplaatsen zal verdwijnen ten gevolge van het plan.
[appellante sub 1] en [appellant sub 4] vrezen voorts voor verkeersoverlast. [appellante sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte is uitgegaan van 154,6 extra verkeersbewegingen per etmaal. Dit heeft de raad volgens haar onvoldoende onderbouwd. Alleen ten gevolge van het gezondheidscentrum zijn volgens haar al 100 verkeersbewegingen pet etmaal te verwachten. Ook [appellant sub 4] wijst erop dat het in het plan voorziene gezondheidscentrum meer verkeer genereert. Volgens [appellant sub 4] kan de toename van de verkeersdruk ten gevolge van het plan niet worden verwerkt, omdat er onvoldoende ontsluitingsmogelijkheden zijn. Hij vreest dan ook voor verkeersonveilige situaties. Voorts wordt de Houtrijkstraat ter hoogte van zijn woning doorgetrokken, hetgeen volgens hem tot onaanvaardbare verkeersdruk leidt.
11.1. De raad en het college hebben zich voor de berekening van de parkeerbehoefte en de te verwachten verkeersdruk gebaseerd op de aanbevelingen van het CROW in de "CROW-publicatie, ASVV 2012" (hierna: ASVV 2012). Voor het voorziene gezondheidscentrum is een parkeernorm gehanteerd van 1,9 parkeerplaats per behandelkamer. Voor de voorziene woningen is aansluiting gezocht bij de parkeernormen van sociale (huur)woningen, waarbij is uitgegaan van een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per woning.
11.2. In het plangebied zijn vijf plandelen opgenomen met de bestemming "Wonen". Aan deze plandelen zijn maximale aantallen wooneenheden van 7, 12, 14, en twee maal 18 toegekend. Aan drie van de plandelen met de bestemming "Wonen" is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sociale huurwoning" toegekend. Aan de overige gronden in het plangebied zijn de bestemming "Groen" en "Verkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" tevens bestemd voor parkeren met bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, waarvan minimaal 60% van de woningen voor sociale huurwoningen.
Ingevolge lid 5.2.1, aanhef en onder b, mag het aantal woningen per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden".
Ingevolge het bepaalde onder c mogen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sociale huurwoning" sociale huurwoningen worden gebouwd.
11.3. Gelet op het voorgaande kan 40% van de 69 in het plan voorziene woningen in een andere woningbouwcategorie worden gerealiseerd dan sociale woningbouw. De raad en het college hebben in de bestreden besluiten niet inzichtelijk gemaakt waarom ook voor deze woningen aansluiting is gezocht bij de parkeernorm voor sociale woningen. Nu in het ASVV 2012 voor andere woningbouwcategorieën veelal hogere parkeernormen worden gehanteerd, is naar het oordeel van de Afdeling in de bestreden besluiten onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de voorziene ontwikkeling niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast voor de omgeving. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de bestreden besluiten in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn voorbereid. De betogen slagen.
11.4. De Afdeling ziet aanleiding om te bezien of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand kunnen worden gelaten, nu de raad en het college in hun nadere stukken alsnog hebben gemotiveerd dat de voorziene ontwikkeling niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast voor de omgeving.
11.5. De raad en het college hebben in hun nadere stukken het aantal benodigde parkeerplaatsen opnieuw berekend. Daarbij hebben de raad en het college gebruik gemaakt van de cijfers als aanbevolen in het ASVV 2012. Voor sociale huurwoningen is een norm van 0,9 parkeerplaats per woning gehanteerd. Voorts is rekening gehouden met huurwoningen in de vrije sector met een norm van 1,3 parkeerplaatsen per woning en koopwoningen met een norm van 1,5 parkeerplaatsen per woning. Voor het gezondheidscentrum is een parkeernorm van 1,9 per behandelkamer gehanteerd. Volgens de raad en het college moet worden uitgegaan van een parkeerbehoefte van 86,8 parkeerplaatsen. [appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben niet betwist dat de raad en het college van de voorgaande uitgangspunten hebben mogen uitgaan. Rekening houdend met de eveneens in het ASVV 2012 genoemde aanwezigheidspercentages is in de drukste periode, de werkdagavond, sprake van een parkeeroverschot van 18 parkeerplaatsen ten opzichte van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Anders dan [appellante sub 1] betoogt, staat het de raad en het college vrij om voor de berekening van de parkeerbehoefte aanwezigheidspercentages toe te passen. In het inrichtingsplan staan 84 parkeerplaatsen ingetekend ter plaatse van de gronden waaraan de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend. Gelet hierop voorzien de bestreden besluiten in voldoende ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen voor de voorziene ontwikkeling. Wat betreft de 16 bestaande parkeerplaatsen die ten gevolge van de voorziene ontwikkeling komen te vervallen, hebben de raad en het college zich in hun nadere stukken op het standpunt dat deze gelet op het parkeeroverschot van 18 parkeerplaatsen voldoende worden gecompenseerd. Dit standpunt is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Voorts hebben de raad en het college te kennen gegeven dat ruimte bestaat om nog eens 10 extra parkeerplaatsen te realiseren en het plan maakt dit ook mogelijk. Over de gestelde bestaande parkeeroverlast overweegt de Afdeling dat, wat daarvan ook zij, deze gelet op het voorgaande door het plan niet wordt verslechterd.
12. Wat betreft de door [appellante sub 1] en [appellant sub 4] gevreesde verkeersoverlast overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting staat dat ook voor de berekening van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het plan de cijfers in het ASVV 2012 zijn toegepast. Op basis daarvan zijn 154,6 verkeersbewegingen per etmaal op een gemiddelde werkdag te verwachten. [appellante sub 1] en [appellant sub 4] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad en het college zich niet op het ASVV 2012 hebben mogen baseren of dat dit onjuist is toegepast. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt dat deze extra verkeersdruk in de omliggende straten niet kan worden verwerkt. Wat betreft het bezwaar van [appellant sub 4] tegen het doortrekken van de Houtrijkstraat overweegt de Afdeling dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verkeersdruk die ter plaatse zal ontstaan zodanig zal zijn dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij is van belang dat de raad onweersproken heeft toegelicht dat alleen bestemmingsverkeer van de Houtrijkstraat gebruik zal maken. De betogen falen.
Slotoverwegingen
13. In hetgeen [appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling gelet op overweging 11.3 aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De beroepen zijn gegrond, zodat de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd.
De Afdeling zal gelet op overweging 11.5 evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb geheel in stand blijven.
14. De raad dient ten aanzien van de beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 5] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen tegen het besluit van 24 september 2013, kenmerk RUI13/011, van de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude gegrond;
II. vernietigt het besluit van 24 september 2013, kenmerk RUI13/011, van de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude;
III. verklaart de beroepen tegen het besluit van 15 oktober 2013, kenmerk 2010-0450, van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 15 oktober 2013, kenmerk 2010-0450, van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van de onder II en IV vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de raad en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude tezamen tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten als volgt:
a. aan [appellante sub 1] een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. aan [appellant sub 2] een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c. aan [appellant sub 3] een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude tezamen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoeden als volgt:
a. aan [appellante sub 1] een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro);
b. aan [appellant sub 2] een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro);
c. aan [appellant sub 3] een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro);
d. aan [appellant sub 4] een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro);
e. aan [appellant sub 5] een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro).
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
177-653.