201406836/2/A3.
Datum uitspraak: 13 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2014 in zaak nr. 13/7248 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2013 heeft de minister een verzoek van [wederpartij] tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) als tolk Nederlands <--> Arabisch (Irakees), Nederlands <--> Arabisch (Palestijns-Jordaans), Nederlands <--> Arabisch (Syrisch-Libanees), Nederlands <--> Arabisch (Soedanees), Nederlands <--> Arabisch (Egyptisch) en Nederlands <--> Arabisch (Golfstaten) afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2013 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 oktober 2013 vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 september 2014, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Kabbouti, werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand, en [wederpartij], bijgestaan door mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de minister in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak. De minister voert aan dat de uitspraak van de rechtbank grote en vooralsnog onvoorzienbare gevolgen heeft voor het gevoerde beleid en op grond daarvan reeds geweigerde en toekomstige verzoeken tot inschrijving in het register.
3. Ter zitting heeft [wederpartij] aangevoerd dat de minister geen spoedeisend belang heeft, omdat hij niet van plan was om de minister aan de beslistermijn te houden.
4. In hetgeen de minister heeft aangevoerd is een spoedeisend belang gelegen tot het treffen van een voorlopige voorziening. In hetgeen [wederpartij] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding zodanige voorziening achterwege te laten, nu de minister gehouden is om gevolg te geven aan de aangevallen uitspraak. Volgens die uitspraak dient de minister binnen zes weken na verzending ervan een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De minister moet daarbij de overwegingen van de rechtbank in acht nemen. Gelet op hetgeen de minister ter motivering van het hoger beroep heeft aangevoerd en op het verhandelde ter zitting, is voorshands echter niet buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep onverkort in stand zal blijven. Om deze reden ziet de voorzitter na afweging van de betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Veiligheid en Justitie geen gevolg aan de uitspraak van de rechtbank hoeft te geven, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2014
344.