ECLI:NL:RVS:2014:3821

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
201403063/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van kindertoeslag en kindgebonden budget door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2014. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 2 augustus 2013, 9 augustus 2013, 16 augustus 2013, 23 augustus 2013 en 15 oktober 2013 de kindertoeslag en het kindgebonden budget van [appellante] voor de jaren 2008 tot en met 2011 vastgesteld en teruggevorderd. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, waarop zij hoger beroep instelde. De Raad van State heeft de zaak op 3 oktober 2014 behandeld, waarbij zowel [appellante] als de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd waren. De Raad overweegt dat de Belastingdienst/Toeslagen de wettelijke termijnen voor het vaststellen van de kindertoeslag en het kindgebonden budget heeft overschreden, maar dat dit niet leidt tot onbevoegdheid om deze vaststellingen te doen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de kosten voor de behandeling van het bezwaar en beroep niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201403063/1/A2.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2014 in zaken nrs. 13/6151, 13/6152, 13/6153 en 13/6154 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kindertoeslag van [appellante] voor het jaar 2008 definitief vastgesteld op € 183,00 en een bedrag van € 258,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 9 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgeboden budget van [appellante] voor het jaar 2009 definitief vastgesteld op € 84,00 en een bedrag van € 579,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 16 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgeboden budget van [appellante] voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op € 370,00 en een bedrag van € 344,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 23 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgeboden budget van [appellante] voor het jaar 2011 definitief vastgesteld op € 502,00 en een bedrag van € 490,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kindertoeslag van [appellante] voor het jaar 2008 herzien vastgesteld op € 204,00.
Bij uitspraak van 11 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2014, waar [appellante], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op het kindgebonden budget wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kindgebonden budget (in 2008: kindertoeslag) verstaan een financiële bijdrage van het rijk in de kosten voor kinderen.
Ingevolge het tweede lid is de hoogte van het kindgebonden budget afhankelijk van de draagkracht.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) kent de Belastingdienst/Toeslagen, indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen 13 weken nadat de laatste in dit kader van belang zijnde aangifte inkomstenbelasting is ingediend, of, indien dit eerder is, binnen acht weken na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde aanslag. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt een aangifte inkomstenbelasting die is ingediend vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar geacht te zijn ingediend op 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij is benadeeld doordat de Belastingdienst/Toeslagen de kindertoeslag over 2008 en het voorschot kindgebonden budget over 2009, 2010 en 2011 na de daarvoor in de Awir gestelde termijn heeft vastgesteld.
2.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft met het vaststellen van de kindertoeslag van [appellante] over 2008 en het kindgebonden budget over 2009, 2010 en 2011 de in artikel 19 van de Awir gestelde termijn overschreden.
De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat de wetgever aan overschrijding van de termijn van artikel 19 van de Awir niet het gevolg heeft verbonden dat de Belastingdienst/Toeslagen niet langer bevoegd is om de kindertoeslag en het kindgebonden budget van [appellante] vast te stellen.
Het betoog faalt.
3. [appellante] verzoekt voorts om een vergoeding van de gemaakte kosten voor de behandeling van het bezwaar en beroep.
3.1. Ingevolge artikel 8:75, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in verbinding met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de kosten voor de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter en het bezwaar. Nu de rechtbank het beroep tegen de besluiten van 15 oktober 2013 en 3 januari 2014 ongegrond heeft verklaard, komen de kosten die [appellante] voor de behandeling van het bezwaar en het beroep bij de rechtbank heeft gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
17-809.