ECLI:NL:RVS:2014:3799

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
201401139/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake uitzetting en uitstel van vertrek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 9 januari 2014. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister verleende hem uitstel van vertrek van 11 september 2012 tot uiterlijk 12 maart 2013. Echter, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verklaarde het bezwaar van de vreemdeling tegen een later besluit van 9 november 2012 ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 9 januari 2014, waarop de vreemdeling in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan. De vreemdeling betoogde dat het beleid van de staatssecretaris om het uitstel van vertrek automatisch te laten eindigen bij beëindiging van de ziekenhuisopname onredelijk is. Hij stelde dat dit leidt tot een verblijfsgat, omdat hij vaak pas kort voor de beëindiging van de opname op de hoogte wordt gesteld. De Afdeling oordeelde dat deze grief slaagde, verwijzend naar een eerdere uitspraak van 30 september 2014 waarin een soortgelijke rechtsvraag was behandeld.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris gegrond. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in het beleid omtrent uitstel van vertrek en de rechten van vreemdelingen in medische situaties.

Uitspraak

201401139/1/V1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 9 januari 2014 in zaak nr. 12/38293 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, ingewilligd en hem uitstel van vertrek verleend voor de duur van zijn opname, met ingang van 11 september 2012 tot uiterlijk 12 maart 2013.
Bij besluit van 9 november 2012 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 januari 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In grief I betoogt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beleid van de staatssecretaris om het aan een vreemdeling op grond van zijn ziekenhuisopname verleende uitstel van vertrek bij beëindiging van deze opname van rechtswege te laten eindigen, onredelijk is. Hij voert daartoe aan dat een vreemdeling veelal pas daags voor de beëindiging van de ziekenhuisopname over deze beëindiging wordt geïnformeerd, in welk geval hij niet in staat is tijdig een nieuwe aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 in te dienen. Volgens de vreemdeling ontstaat in dat geval een verblijfsgat en duurt het langer voordat de desbetreffende vreemdeling in aanmerking kan komen voor de in artikel 3.46, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 opgenomen vrijstelling, terwijl diens medische situatie mogelijk voortduurt.
2.1. Deze rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 30 september 2014 in zaak nr. 201400613/1/V1) beantwoord. Uit overweging 2.3. van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de grief slaagt.
3. Hetgeen voor het overige is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 november 2012 alsnog gegrond worden verklaard en dit besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd.
5. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 9 januari 2014 in zaak nr. 12/38293;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 9 november 2012, kenmerk 275.490.2103;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Oudeboon-van Rooij, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Oudeboon-van Rooij
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2014
487.