ECLI:NL:RVS:2014:3795

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
201400486/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kindgebonden budget door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2013. De Belastingdienst/Toeslagen had op 21 augustus 2012 het voorschot kindgebonden budget van [appellant] voor het jaar 2012 herzien op nihil. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat [appellant] geen kinderbijslag ontving, waardoor hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb).

[Appellant] betoogde dat de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren, omdat zijn woonplaats ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift in Dordrecht lag. Daarnaast voerde hij aan dat hij ten onrechte niet was gehoord door de Belastingdienst/Toeslagen, en dat de rechtbank ten onrechte had gesteld dat hij om hem moverende redenen geen kinderbijslag had aangevraagd. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bezwaar van [appellant] kennelijk ongegrond was. De rechtbank Midden-Nederland was bevoegd om van het beroep kennis te nemen, aangezien [appellant] zijn woonplaats in Eemnes had opgegeven, wat binnen het rechtsgebied van deze rechtbank valt.

De Raad van State concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen op basis van de informatie van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) terecht had vastgesteld dat [appellant] geen recht had op een kindgebonden budget, omdat er geen kinderbijslag aan hem werd betaald. De beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om [appellant] niet te horen in de bezwaarfase was ook gerechtvaardigd, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201400486/1/A2.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2013 in zaak nr. 12/4284 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kindgebonden budget van [appellant] voor het jaar 2012 herzien op nihil.
Bij besluit van 8 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Ingevolge artikel 8:7, tweede lid, is, indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een ander bestuursorgaan dan een bestuursorgaan van een provincie, een gemeente of een waterschap dan wel tegen een besluit van een gemeenschappelijk orgaan of een bestuursorgaan van een openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft bevoegd. Indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget (hierna: Wkb) heeft de ouder aanspraak op een kindgebonden budget voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: Akw) kinderbijslag wordt betaald of zou worden betaald indien de artikelen 7, tweede lid, en 7a van laatstgenoemde wet niet van toepassing zouden zijn, met dien verstande dat de aanspraak op een kindgebonden budget bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 8 oktober 2012 ten grondslag gelegd dat [appellant] geen kinderbijslag wordt betaald en hij aldus niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Wkb.
3. [ appellant] betoogt dat de rechtbank Midden-Nederland zich onbevoegd had moeten verklaren van het beroep kennis te nemen. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank Dordrecht bevoegd was, omdat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift en het besluit op bezwaar Dordrecht zijn woonplaats was.
3.1. [appellant] heeft in het beroepschrift een adres in Eemnes opgegeven. [appellant] heeft in hoger beroep geen gegevens overgelegd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat deze opgave onjuist was. Eemnes ligt in het arrondissement van de rechtbank Midden-Nederland. Ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Awb was derhalve de rechtbank Midden-Nederland bevoegd om van het beroep van [appellant] kennis te nemen.
Het betoog faalt.
4. [ appellant] voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat hij om hem moverende redenen geen kinderbijslag heeft aangevraagd. Hij stelt dat hij deze wel heeft aangevraagd.
[appellant] betoogt verder dat het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) tot intrekking van de kinderbijslag in strijd is genomen met de Akw, artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het proportionaliteitsbeginsel en het verbod van willekeur.
[appellant] betoogt voorts dat het besluit van de SVB hem niet heeft bereikt omdat de SVB het besluit aan zichzelf heeft verzonden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet op basis van dit besluit het voorschot kindgebonden budget van [appellant] over 2012 op nihil mogen stellen, nu de Belastingdienst/Toeslagen uit de adressering van het besluit had moeten afleiden dat het besluit [appellant] niet kon hebben bereikt.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen het besluit van de SVB.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2013 in zaak nr. 201304197/1/A2; www.raadvanstate.nl) volgt uit artikel 2, eerste lid, van de Wkb dat het recht op kindgebonden budget is gekoppeld aan het recht op kinderbijslag. De SVB stelt vast wie recht heeft op kinderbijslag. De Belastingdienst/Toeslagen stelt het kindgebonden budget vast op basis van door de SVB geleverde informatie over de personen die recht hebben op kinderbijslag en zelf verzamelde inkomens- en partnergegevens.
Nu de SVB in 2012 geen kinderbijslag aan [appellant] betaalde, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet voldeed aan hetgeen in artikel 2, eerste lid, van de Wkb is bepaald, zodat hij om die reden niet in aanmerking komt voor een kindgebonden budget over 2012.
4.2. Uitsluitend de door de Belastingdienst/Toeslagen vastgestelde aanspraak van [appellant] op kindgebonden budget is in geding. De vraag of aan [appellant] over 2012 terecht geen kinderbijslag is toegekend en betaald door de SVB ligt in deze procedure niet ter toetsing voor en valt dus buiten de omvang van het geding. Bovendien is de Afdeling niet de ter zake bevoegde rechter. De Afdeling is ervan op de hoogte dat bij de rechtbank Amsterdam een beroep aanhangig is tegen het besluit van de SVB betreffende de toekenning van kinderbijslag over 2012. Zoals ter zitting ook door de Belastingdienst/Toeslagen is bevestigd, zal de dienst, indien door de SVB alsnog kinderbijslag over 2012 wordt toegekend en betaald, na een daartoe strekkend verzoek van [appellant] , bezien of dit aanleiding vormt de vaststelling van het kindgebonden budget over dat jaar te herzien.
4.3. De betogen falen.
5. [ appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen hem ten onrechte niet heeft gehoord. In het belastingrecht dient een belastingplichtige als hij daartoe de wens te kennen geeft om te worden gehoord daadwerkelijk te worden gehoord, aldus [appellant].
5.1. Dit betoog slaagt niet. Nu de Belastingdienst/Toeslagen zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar van [appellant] kennelijk ongegrond is, kon de dienst voorts van het horen van [appellant] in de bezwaarfase met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb afzien. Artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is niet van toepassing op dit geschil.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
17-809.