201400312/2/A2.
Datum uitspraak: 30 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), hangende het hoger beroep van:
het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2013 in zaak nr. 13/997 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het algemeen bestuur.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het algemeen bestuur een verzoek van [verzoekster] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 15 januari 2013 heeft het het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2013 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het algemeen bestuur een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft het algemeen bestuur hoger beroep ingesteld. Voorts heeft het de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De voorzitter doet uitspraak zonder behandeling van het verzoek ter zitting.
2. Het verzoek strekt er toe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het algemeen bestuur, in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep, geen uitvoering hoeft te geven aan de in hoger beroep aangevallen uitspraak. Het algemeen bestuur voert daartoe aan dat het nemen van een nieuw besluit ondoelmatig is, omdat onzeker is of het tenslotte gehouden zal zijn dat te doen en zo ja, welke uitgangspunten daarbij in acht dienen te worden genomen. Voorts valt niet in te zien dat [verzoekster] onevenredig wordt benadeeld, indien het nemen van een nieuw besluit wordt uitgesteld in afwachting van de beslissing op het hoger beroep. Indien schadevergoeding dient te worden toegekend, is vergoeding van de schade als gevolg van de latere uitbetaling verzekerd door de vergoeding van wettelijke rente over het verschuldigde bedrag, aldus het algemeen bestuur.
2.1. De rechtbank heeft het besluit van 15 januari 2013 vernietigd als niet berustend op een toereikende motivering. Voor zover het algemeen bestuur bij het nemen van een nieuw besluit door de in hoger beroep aangevallen uitspraak genoodzaakt is af te wijken van het eigen standpunt, zoals onder meer uiteengezet in het hogerberoepschrift, gebeurt dat onder handhaving van het standpunt in de bodemprocedure. Het te nemen besluit kan met toepassing van artikel 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, bij de behandeling van het hoger beroep worden betrokken. Indien de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand blijft en het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond wordt verklaard, komt de grondslag aan dat besluit te ontvallen en zal het worden vernietigd.
Gelet op de financiële situatie van [verzoekster], als omschreven in de schriftelijke uiteenzetting, is er een restitutierisico, indien een nieuw besluit tot toekenning en uitbetaling van schadevergoeding leidt. De voorzitter ziet daarin aanleiding om wel de voorlopige voorziening te treffen dat het algemeen bestuur ter voorbereiding van een nieuw besluit weliswaar met inachtneming van hetgeen in de in hoger beroep aangevallen uitspraak is overwogen nader onderzoek zal dienen te doen naar de vraag of [verzoekster] door de tracébesluiten in een nadeliger situatie is komen te verkeren en schade heeft geleden, zodat dit aspect bij de behandeling van de bodemzaak kan worden betrokken, maar hangende hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan een eventueel besluit tot toekenning van schadevergoeding.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4, hangende hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan een eventueel besluit tot toekenning van schadevergoeding.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2014
452.