201311818/1/A3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 november 2013 in zaak nr. 13/3991 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2012 heeft het college een verzoek van [appellant] om de registratie van een rechterlijke uitspraak, waarin is verklaard dat [appellant] op 10 februari 1983 is geboren, als brondocument in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.P.A. Schutter, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba), welke wet op 6 januari 2014 door de Wet basisregistratie personen is vervangen, doch op dit geding nog van toepassing is, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. (..);
b. (..);
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. (..);
e. (..).
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder b, wordt de beslissing een gegeven over de burgerlijke staat niet op te nemen, dan wel een geschrift daarover dat als akte is aangeboden niet als zodanig aan te merken, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2. [appellant] heeft het college verzocht om een rechterlijke uitspraak van de rechtbank in Conakry, Guinee, van 23 maart 2012 als brondocument in de GBA op te nemen. Volgens een algemeen ambtsbericht Guinee van september 2011, opgesteld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dient bij de aanvraag van een Guinees paspoort een Guinese identiteitskaart te worden overgelegd. Om een identiteitskaart te verkrijgen dient onder andere een uittreksel uit het geboorteregister of, indien de geboorte niet officieel is geregistreerd, een rechterlijke uitspraak strekkende tot vaststelling van de geboortedatum te worden overgelegd. [appellant] heeft reeds op 28 maart 2011 een Guinees paspoort laten registreren in de GBA. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 november 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om registratie van de rechterlijke uitspraak in de GBA afgewezen, omdat het, gelet op het vorenstaande, ervan uitgaat dat de geboorte van [appellant] reeds voor 28 maart 2011 is geregistreerd. De Nederlandse openbare orde verzet zich derhalve tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de rechterlijke uitspraak, aldus het college.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het verzoek terecht heeft afgewezen. Hij stelt daartoe dat hij zijn paspoort via een derde heeft verkregen en de daarvoor benodigde documenten niet zelf voorhanden heeft gehad. Hij bevindt zich in een vicieuze cirkel, nu de rechtbank Breda in haar uitspraak van 5 december 2012 in zaak nr. 12/616 hem heeft geadviseerd om zijn geboorte door middel van een rechterlijke uitspraak te laten registreren, aldus [appellant]. Voorts voert hij aan dat het college gebruik had moeten maken van een inherente afwijkingsbevoegdheid, omdat naturalisatie thans onmogelijk is. Deze situatie is volgens hem in strijd met artikel 4 van het Europees Verdrag inzake Nationaliteit en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 20 augustus 2014 in zaak nr. 201311278/1/A3), dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de GBA betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Voorts heeft de Afdeling eerder overwogen (uitspraak van 20 juli 2005 in zaak nr. 200501437/1) dat uit de memorie van toelichting bij de Wet gba blijkt dat artikel 37, tweede lid, van deze wet er onder meer toe strekt te voorkomen dat gegevens betreffende de burgerlijke staat in de GBA worden opgenomen, indien bij het tot stand komen van het brondocument naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht elementaire processuele regels niet in acht zijn genomen. Daarbij is als een van de eisen waaraan een buitenlandse rechterlijke uitspraak moet voldoen, vermeld dat deze er blijk van moet geven op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 45).
4.1. Nu [appellant] zich niet op het standpunt stelt dat het op 28 maart 2011 in de GBA geregistreerde paspoort ongeldig is, noch een verzoek als bedoeld in artikel 82, eerste lid van de Wet gba heeft gedaan, moet ondanks zijn stelling, dat hij zijn paspoort via een derde heeft verkregen en de daarvoor benodigde documenten niet zelf voorhanden heeft gehad, van de geldigheid van het paspoort worden uitgegaan. De stelling van [appellant] neemt derhalve, gelet op het hiervoor onder 2 vermelde ambtsbericht, niet weg, dat het college er redelijkerwijs van heeft kunnen uitgaan dat de geboorte van [appellant] reeds voor 28 maart 2011 is geregistreerd. Het college mocht zich daarom op het standpunt stellen dat de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de rechterlijke uitspraak. De uitspraak van de rechtbank Breda van 5 december 2012 in zaak nr. 12/616 maakt vorenstaande niet anders. De rechtbank heeft daarin overwogen dat naar Guinees recht voor de registratie van een geboorte een rechterlijke uitspraak strekkende tot vaststelling van de geboortedatum vereist is, indien van de geboorte niet binnen een bepaalde termijn een geboorteakte is opgemaakt. Dit laat onverlet dat ingevolge artikel 37, tweede lid, van de Wet gba, de rechtsgeldigheid van een zodanige uitspraak niet mag worden erkend indien de Nederlandse openbare orde zich daartegen verzet. Het betoog van [appellant], dat het college gebruik had moeten maken van een inherente afwijkingsbevoegdheid, kan niet slagen, nu artikel 37, tweede lid, van de Wet gba, gelet op de bewoordingen daarvan, het college geen ruimte laat om af te wijken. Tot slot biedt het betoog van [appellant], dat naturalisatie thans onmogelijk is, wat daar ook van zij, geen grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu in dit hoger beroep niet een verzoek tot naturalisatie ter beoordeling voorligt.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het verzoek van [appellant] terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Borman w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
582-819.