ECLI:NL:RVS:2014:3768

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
201302670/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanwijzingen door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant inzake bestemmingsplan Buitengebied Heusden

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan over een geschil tussen de raad van de gemeente Heusden en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het geschil betreft een besluit van het college van 22 januari 2013, waarbij het college aanwijzingen heeft gegeven aan de raad van de gemeente Heusden met betrekking tot het bestemmingsplan 'Buitengebied Heusden'. De aanwijzingen waren gericht op de bestemming 'Agrarisch' van een perceel en de uitbreiding van het bouwvlak voor een biologische varkenshouderij. De raad van de gemeente Heusden en een appellant hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.

De Afdeling heeft de zaak op 2 juni 2014 ter zitting behandeld. De vertegenwoordigers van het gemeentebestuur en het college hebben hun standpunten toegelicht. De Afdeling heeft overwogen dat het college bevoegd is om reactieve aanwijzingen te geven ter bescherming van provinciale belangen en dat de beslissing van het college om van deze bevoegdheid gebruik te maken terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling heeft vastgesteld dat de biologische varkenshouderij als een intensieve veehouderij moet worden aangemerkt, en dat de uitbreiding van het bouwvlak in strijd is met de geldende verordening.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanwijzing met betrekking tot de vergroting van het bouwvlak en de wijzigingsbevoegdheid, is genomen in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond verklaard, en het besluit van het college is vernietigd. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellant. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het gemeentebestuur om het bestemmingsplan opnieuw bekend te maken, zodat belanghebbenden de mogelijkheid hebben om beroep in te stellen.

Uitspraak

201302670/1/R3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de raad van de gemeente Heusden (hierna: het gemeentebestuur),
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2013, kenmerk C2105554/3341896, heeft het college de raad van de gemeente Heusden een aantal aanwijzingen gegeven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening met betrekking tot het door de raad bij besluit van 18 december 2012 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Heusden".
Tegen dit besluit hebben het gemeentebestuur en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2014, waar het gemeentebestuur, vertegenwoordigd door mr. M.T.G. Küper en mr. J.A.M. Hermans, beiden werkzaam bij de gemeente, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Eliazer, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft de bevoegdheid een reactieve aanwijzing te geven die het ter bescherming van provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing heeft kunnen uitgaan. De Afdeling toetst de beslissing van het college om van de bevoegdheid gebruik te maken terughoudend. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Bij het bestreden besluit heeft het college aanwijzingen gegeven met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie] te [plaats]. Aanwijzing 2 strekt ertoe dat de vergroting van het bouwvlak ten opzichte van het vorige bestemmingsplan voor de aldaar gevestigde biologische varkenshouderij niet in werking treedt en aanwijzing 4 strekt ertoe dat de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.7.2, van de planregels voor dit perceel evenmin in werking treedt. Aan beide aanwijzingen is strijdigheid met artikel 9.3 van de Verordening ruimte 2012 (hierna: Verordening 2012) ten grondslag gelegd.
2.1. Het perceel [locatie] heeft de bestemming "Agrarisch" en enkele aanduidingen, maar niet de aanduiding "intensieve veehouderij". Er is een bouwvlak toegekend met een oppervlakte van ongeveer 1,7 ha.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder bz, van de planregels wordt onder intensieve veehouderij verstaan: een agrarisch bedrijf met een bedrijfvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven;
b. intensieve veehouderijen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";
(…).
Ingevolge lid 3.7.2, aanhef en onder b, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak na vergroting niet meer mag bedragen dan 2,5 ha.
2.2. Het college heeft overwogen dat de biologische varkenshouderij als een intensieve veehouderij moet worden aangemerkt. Volgens het college volgt uit artikel 1.1, aanhef en onder 40, van de Verordening 2012 welke vormen van agrarische bedrijven als intensieve veehouderij worden beschouwd en is slechts voor de grondgebonden melkveehouderij een uitzondering gemaakt. Ten onrechte heeft de raad het op het perceel [locatie] gevestigde bedrijf als een grondgebonden agrarisch bedrijf aangemerkt. Nu dit perceel in een verwevingsgebied ligt, is uitbreiding van het bouwvlak van een intensieve veehouderij naar een oppervlakte van ongeveer 1,7 ha en zonder aanwending van ten minste 10% daarvan voor een goede landschappelijke inpassing volgens het college in strijd met artikel 9.3 van de Verordening 2012. Ook de in artikel 3, lid 3.7.2, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van het bouwvlak tot 2,5 ha is voor dit perceel in strijd met artikel 9.3 van de Verordening 2012.
2.3. Het gemeentebestuur en [appellant sub 2] betogen dat de biologische varkenshouderij als een grondgebonden agrarisch bedrijf moet worden aangemerkt. Daartoe wordt aangevoerd dat de bedrijfsvoering in overwegende mate niet in gebouwen zal plaatsvinden, omdat de varkens op een aangrenzend perceel in de weide zullen worden gehouden. Voor zover het agrarische bedrijf ten tijde van het bestreden besluit nog als intensieve veehouderij kon worden aangemerkt, voeren zij aan dat binnen de planperiode alle varkens op een biologische wijze zullen worden gehouden, hetgeen door de uitbreiding van het bouwvlak mogelijk wordt gemaakt. Volgens het gemeentebestuur stelt het college ten onrechte dat de uitbreiding van het bouwvlak in strijd is met artikel 9.3 van de Verordening en dient aan artikel 6.4 van de Verordening 2012 te worden getoetst. Omschakeling van een intensieve veehouderij naar een grondgebonden agrarisch bedrijf en uitbreiding daarvan is hiermee in overeenstemming.
2.4. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder 40, van de Verordening 2012 wordt onder intensieve veehouderij verstaan: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij.
Ingevolge artikel 9.3, aanhef en onder d, van de Verordening 2012 kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een verwevingsgebied voorzien in uitbreiding van bouwblokken voor intensieve veehouderijen die kleiner zijn dan 1,5 ha tot een omvang van ten hoogste 1,5 ha op een duurzame locatie in welk geval ten minste 10 % van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing.
2.5. Het begrip intensieve veehouderij in artikel 1, aanhef en onder bz, van de planregels is gelijk aan het begrip intensieve veehouderij in de Verordening 2012. De Afdeling overweegt dat, nu in het bestemmingsplan de aanduiding "intensieve veehouderij" niet aan het perceel [locatie] is toegekend, ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels een intensieve veehouderij als bedoeld in de Verordening 2012 ter plaatse niet als zodanig is toegestaan. Gelet hierop heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het plan voorziet in uitbreiding van een bouwvlak van een intensieve veehouderij en het plan om die reden in zoverre in strijd is met artikel 9.3 van de Verordening 2012. Evenzo heeft het college zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat de in artikel 3, lid 3.7.2, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor vergroting van het bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven ter plaatse van het perceel [locatie] in strijd is met artikel 9.3 van de Verordening 2012. Het betoog slaagt.
3. In hetgeen het gemeentebestuur en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanwijzing met betrekking tot de vergroting van het bouwvlak op het perceel [locatie] en de aanwijzing met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.7.2, van de planregels voor het perceel [locatie], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
4. Ter voorlichting aan partijen merkt de Afdeling het volgende op. Naar aanleiding van deze uitspraak dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op de vergroting van het bouwvlak op het perceel [locatie] te [plaats] en de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.7.2, van de planregels voor het perceel [locatie], onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat.
5. Het college dient ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het beroep van het gemeentebestuur is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 januari 2013, kenmerk C2105554/3341896, voor zover het betreft aanwijzing 2 met betrekking tot de vergroting van het bouwvlak op het perceel [locatie] en aanwijzing 4 met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.7.2, van de planregels voor het perceel [locatie];
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,- (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor het college van burgemeester en wethouders van Heusden en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
350-758.