ECLI:NL:RVS:2014:3746
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- H. Troostwijk
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake boete opgelegd aan verzoekster door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoekster, een onderneming, had een boete van € 36.000,00 opgelegd gekregen door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. De boete was opgelegd bij besluit van 21 november 2013. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister op 8 januari 2014. Vervolgens heeft de rechtbank Limburg op 27 mei 2014 het beroep van verzoekster tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarna verzoekster hoger beroep heeft ingesteld.
In het kader van het hoger beroep heeft verzoekster de voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de rechtsgevolgen van de boete opgeschort zouden worden totdat er een beslissing op het hoger beroep zou zijn genomen. Verzoekster argumenteerde dat zij de boete niet kon betalen en dat invordering van de boete het voortbestaan van haar onderneming in gevaar zou brengen.
De voorzitter heeft het verzoek op 25 september 2014 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting verklaarde de minister dat er op dat moment geen invorderingsmaatregelen tegen verzoekster waren getroffen. Tevens had verzoekster een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling ingediend, waar de minister nog niet op had beslist. Gezien deze omstandigheden oordeelde de voorzitter dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en heeft het verzoek afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 oktober 2014.