201403409/1/A2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 maart 2014 in zaak nr. 13/1188 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kindgebonden budget voor 2011 herzien vastgesteld op een bedrag van € 816,00 en het teveel betaalde teruggevorderd.
Bij besluit van 4 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 12 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), zoals deze wet gold ten tijde van belang, geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awir wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, verstaan onder partner: de persoon bedoeld in artikel 3.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, is de partner van de belanghebbende degene die hierna als eerste wordt genoemd:
a. de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner;
[…].
Ingevolge het tweede lid, wordt degene die ingevolge het eerste lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden op het zelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA, thans: de basisregistratie personen).
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget (hierna: de Wkb), is de hoogte van het kindgebonden budget afhankelijk van de draagkracht.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht bij de vaststelling van zijn recht op een voorschot kindgebonden budget voor het gehele jaar 2011 rekening heeft gehouden met het toetsingsinkomen van [partner]. Nu hij eerst op 11 november 2011 in het huwelijk is getreden met [partner], hij voor die datum enkel als huurder op hetzelfde adres als [partner] woonde, [partner] niet de natuurlijke moeder van zijn kinderen is en zij een volstrekt gescheiden financiële huishouding voeren, heeft de rechtbank niet onderkend dat hem ten onrechte een voorschot kindgebonden budget is onthouden, aldus [appellant]. Daarnaast wijst hij erop dat zij voor andere regelingen niet zonder meer voor het gehele jaar 2011 als partner worden aangemerkt.
2.1. Niet in geschil is dat [appellant] op 11 november 2011 in het huwelijk is getreden met [partner]. Daardoor is [partner] op de voet van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, de partner van [appellant]. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Awir, wordt degene die ingevolge het eerste lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden op het zelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA. Nu niet in geschil is dat [partner] in het gehele jaar 2011 op hetzelfde adres in de GBA stond ingeschreven als [appellant], is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht [partner] heeft aangemerkt als de toeslagpartner van [appellant] en voor het hele jaar 2011 terecht bij de vaststelling van het recht van [appellant] op een voorschot kindgebonden budget rekening heeft gehouden met het toetsingsinkomen van [partner].
Artikel 3, tweede lid, van de Awir, laat de Belastingdienst/Toeslagen niet de ruimte om rekening te houden met de door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheden. In de Awir noch in de Wkb is hierover een hardheidsclausule opgenomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat van een vergelijkbare situatie met de door [appellant] aangehaalde regelingen geen sprake is.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
480-680.