201310939/2/A4.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) in het geding tussen:
de vereniging Buurtvereniging Mauritspark, gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2013 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chemelot Site Permit B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sitech Services B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: vergunninghouder) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend voor spoorwegactiviteiten binnen een deel van haar inrichting "site Chemelot" te Sittard-Geleen.
Tegen dit besluit heeft de Buurtvereniging Mauritspark beroep ingesteld.
Tevens heeft de Buurtvereniging Mauritspark de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 januari 2014, waar de Buurtvereniging Mauritspark, vertegenwoordigd door J.J. Renet, B.G. Brzeznicki, M.G. Rozenbrand en P.J.M. Meertens, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.G. Werkhoven en ing. M.J. Wenders-Erven, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghouder, vertegenwoordigd door D.M. Bakker, J.H. van Nijnatten en J.W.A.M. Graus, bijgestaan door mr. M.G.I.A. van Haastert-Allertz, advocaat te Maastricht, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestreden besluit is genomen na de vernietigingen door de Afdeling van het besluit van 21 december 2010 bij uitspraak van 27 juni 2012 in zaak nr. 201101874/1/A4 en het besluit van 13 november 2012 bij uitspraak van 3 mei 2013 in zaak nr. 201300169/3/A4.
3. Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat het nadere stuk van de Buurtvereniging Mauritspark van 17 januari 2014 buiten beschouwing dient te blijven, omdat het te laat is ingediend.
Ingevolge artikel 8:83, eerste lid, van de Awb kunnen tot één dag voor de zitting, in dit geval dus tot en met zondag 19 januari 2014, nadere stukken worden ingediend.
Het nadere stuk van de Buurtvereniging Mauritspark van 17 januari 2014 is op dezelfde dag per fax bij de Afdeling ingekomen. Het nadere stuk is derhalve tijdig ingediend. Er bestaat daarom geen aanleiding dit stuk buiten beschouwing te laten.
4. Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit, omdat de rechtsregels aan de hand waarvan de aanvraag voor de vergunning is getoetst, niet strekken tot bescherming van de belangen die de Buurtvereniging Mauritspark volgens haar statuten behartigt.
De vraag of de gronden die de Buurtvereniging Mauritspark naar voren brengt gelet op het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, vereist een diepgaander onderzoek dan in deze procedure mogelijk is. De bodemprocedure leent zich daar beter voor.
Gelet hierop moet de vraag of in afwachting van de uitspraak op het beroep het bestreden besluit geschorst dient te worden, worden beantwoord aan de hand van een voorlopige beoordeling van de gronden en een afweging van de betrokken belangen.
5. De Buurtvereniging Mauritspark voert aan dat het college er ten onrechte van uitgaat dat het deel waarvoor bij het bestreden besluit vergunning is verleend, onlosmakelijk samenhangt met de inrichting "site Chemelot".
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2012 in zaak nr. 201101770/1/A4) is voor de vraag wat tot één inrichting behoort, de aanvraag bepalend.
Het bevoegd gezag is gehouden te beoordelen of voor de inrichting waarvoor vergunning is gevraagd, vergunning kan worden verleend.
Wanneer de vergunning wordt verleend, is het vervolgens de verantwoordelijkheid van de drijver van de inrichting om deze in overeenstemming met de vergunning in werking te hebben.
5.2. Het college dient gelet hierop te beslissen op de aanvraag voor de vergunning zoals deze is ingediend, ook als deze, zoals de Buurtvereniging Mauritspark ter zitting naar voren heeft gebracht, zou afwijken van de bestaande feitelijke situatie.
Volgens de aanvraag vormt het gedeelte waarvoor bij het bestreden besluit vergunning is verleend één inrichting met de inrichting "site Chemelot". Het college heeft dit gedeelte dan ook terecht als onderdeel van de inrichting "site Chemelot" beschouwd.
6. De Buurtvereniging Mauritspark voert aan dat een geluidscherm moet worden gerealiseerd, maar dat dit scherm ten onrechte niet onder de bij het bestreden besluit verleende vergunning valt.
6.1. Voorschrift 3.8 van de bij het bestreden besluit verleende vergunning schrijft voor dat geluidreducerende maatregelen moeten zijn getroffen zoals beschreven op bladzijde 19 van het akoestisch rapport van 26 september 2012 (hierna: het geluidrapport).
In het geluidrapport is in een geluidscherm voorzien van 5 m hoog tussen het spoor en de woningen Mauritspark. Ten behoeve van de realisering van dit scherm is op 5 november 2013 een omgevingsvergunning voor het bouwen daarvan verleend. Dat besluit staat in deze procedure niet ter beoordeling.
7. De Buurtvereniging Mauritspark voert aan dat onduidelijkheid bestaat over de vergunde aantallen wagons, en dat het college die aantallen ten onrechte verdubbelt.
7.1. Voorschrift 2.1 van de bij het bestreden besluit verleende vergunning vermeldt de aantallen per jaar vertrekkende en komende wagons met gevaarlijke stoffen die niet mogen worden overschreden. Ter zitting heeft vergunninghouder naar voren gebracht dat voor het bepalen van het externe veiligheidsrisico slechts met die aantallen is gerekend, omdat lege wagons voor de beoordeling van de externe veiligheid niet van belang zijn.
Voor de beoordeling van de geluidhinder is volgens vergunninghouder echter gerekend met zowel volle als lege wagons, omdat ook lege wagons akoestisch relevant zijn. Daarom worden de aantallen vergunde wagons voor het bepalen van de geluidbelasting met een factor twee vermenigvuldigd, aldus vergunninghouder. De Buurtvereniging Mauritspark heeft dit niet weersproken.
Voor zover Buurtvereniging Mauritspark nog heeft aangevoerd dat er in de berekeningen van het geluidrapport ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat lege wagons meer geluidbelasting veroorzaken dan volle wagons, overweegt de voorzitter dat zij dit pas ter zitting heeft aangevoerd. Deze grond leent zich niet voor beoordeling in deze procedure.
8. De Buurtvereniging Mauritspark voert aan dat in de berekeningen van de externe veiligheid ten onrechte geen rekening is gehouden met een gasleiding met een druk van 8 bar binnen de inrichting. Ook is in die berekeningen volgens haar ten onrechte geen rekening gehouden met een nieuwe spoorwissel die dichtbij deze gasleiding is aangebracht. Bovendien is die wissel onrechtmatig aangebracht, aldus de Buurtvereniging Mauritspark.
8.1. De Buurtvereniging Mauritspark doelt op de nieuw aangebrachte wissel in spoor 221 voor de aftakking naar de Railterminal Chemelot. Voor onder meer het aanbrengen van deze wissel is bij besluit van 22 november 2012 een omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dat besluit staat in deze procedure niet ter beoordeling.
Voor de beoordeling van het externe veiligheidsrisico is bij de aanvraag voor de vergunning een kwantitatieve risicoanalyse gevoegd van 17 maart 2010 van SABIC (hierna: de QRA). Paragraaf 3.2 van de QRA vermeldt dat voor de bepaling van ongevalscenario’s het "Rekenprotocol Vervoer gevaarlijke stoffen per spoor", Rapport nummer 060333-q53, 2006 van Oranjewoud/Save (hierna: het rekenprotocol), is gehanteerd. Het rekenprotocol vermeldt op bladzijde 59 dat voor de aanwezigheid van wissels een toeslagfactor moet worden toegepast voor een trajectdeel, ongeacht het aantal wissels. Paragraaf 3.2.9 van de QRA vermeldt dat die toeslag is toegepast. De Buurtvereniging Mauritspark heeft niet aannemelijk gemaakt dat de toeslag op onjuiste wijze is toegepast.
Voorts heeft het Staatstoezicht op de Mijnen bij brief van 16 januari 2014 verklaard dat de door de Buurtvereniging Mauritspark genoemde gasleiding op 19 december 2013 definitief buiten bedrijf is gesteld. Ook daarom bestaat op dit punt geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9. De Buurtvereniging Mauritspark voert aan dat er sinds 2006 met aanmerkelijk meer wagons wordt gereden dan is vergund. Zij stelt dat het college steeds nalaat hiertegen handhavend op te treden, omdat telkens concreet zicht op legalisatie zou bestaan. Ook wordt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 september 2013 inzake een besluit tot afwijzing van haar verzoek om handhavend op te treden niet op alle punten gerespecteerd en komt vergunninghouder toezeggingen niet na, aldus de Buurtvereniging Mauritspark.
9.1. Deze gronden hebben geen betrekking op de rechtmatigheid van de vergunning, maar op de wijze waarop verleende vergunningen worden nageleefd. Zij kunnen om die reden geen aanleiding geven voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10. De Buurtvereniging Mauritspark heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit zodanige gebreken vertoont dat de procedure in hoofdzaak in redelijkheid niet kan worden afgewacht. Gelet hierop, en mede in aanmerking genomen de bedrijfseconomische belangen van vergunninghouder, wijst de voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter,
in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Aal
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
584.