ECLI:NL:RVS:2014:3709

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
201400547/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van [wederpartij] gegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 4 september 2012 besluiten genomen om de aan [wederpartij] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009, 2010 en 2011 te herzien en op nihil vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [wederpartij] ten onrechte ongegrond had verklaard en dat er een nieuw besluit genomen moest worden.

Tijdens de zitting op 4 september 2014 werd de zaak behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en mr. J.G.C. van de Werken, terwijl [wederpartij] werd vertegenwoordigd door mr. T.E. van der Bent, advocaat te Zeist. De Afdeling heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld.

De Afdeling concludeert dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang in 2009 heeft voldaan. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder een voorschot van € 9.770,00 toegekend, maar [wederpartij] kon niet bewijzen dat zij het bedrag van € 9.106,56 aan de gastouder had betaald. Hierdoor heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2009 terecht op nihil vastgesteld.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State houdt in dat het hoger beroep gegrond is verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep tegen het besluit van 31 januari 2013 alsnog ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201400547/1/A2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 december 2013 in zaak nr. 13/1514 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 4 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [wederpartij] over de berekeningsjaren 2009, 2010 en 2011 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 januari 2013 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar dient te nemen met in achtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en mr. J.G.C. van de Werken, beiden werkzaam bij deze dienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. T.E. van der Bent, advocaat te Zeist, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) in werking getreden. De hier van belang zijnde bepalingen zijn gelijkluidend aan die van de Wet kinderopvang (hierna: Wko).
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wko onderscheidenlijk de Regeling Wkkp (hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op de zitting bij de Afdeling de beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overeenkomsten die [wederpartij] in bezwaar heeft overgelegd aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling vermelde vereisten voldoen, ingetrokken. Dit brengt met zich dat in dit geschil moet worden aangenomen dat de kinderopvang in de jaren 2009, 2010 en 2011 op basis van overeenkomsten, als bedoeld in artikel 52 van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp, heeft plaatsgevonden.
Voorts stelt de Afdeling vast dat de Belastingdienst/Toeslagen in beroep bij de rechtbank het standpunt heeft ingenomen dat het niet langer tegenwerpt dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat zij in de jaren 2010 en 2011 alle kosten voor kinderopvang heeft voldaan.
3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet proportioneel en redelijk is om het voorschot over het berekeningsjaar 2009 op nihil vast te stellen, terwijl [wederpartij] heeft aangetoond dat tenminste het bedrag van het ontvangen voorschot is aangewend voor de bestrijding van de kosten van kinderopvang in 2009. Hiertoe voert de Belastingdienst/Toeslagen aan dat de kosten van kinderopvang in zijn geheel moeten zijn voldaan.
3.1. Door te overwegen als hiervoor onder 3 vermeld, heeft de rechtbank niet onderkend dat de omstandigheid dat [wederpartij] een deel van de kosten van kinderopvang in het jaar 2009, al dan niet door inzet van het bedrag van het ontvangen voorschot over het berekeningsjaar 2009, heeft voldaan, niet met zich brengt dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52 van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen evenwel te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
3.2. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen en de standpunten van [wederpartij] en de Belastingdienst/Toeslagen op de zitting in aanmerking genomen, zal de Afdeling beoordelen of [wederpartij] heeft aangetoond alle verschuldigde kosten voor kinderopvang in 2009, zoals deze blijken uit de tussen de vraagouder en het gastouderbureau gesloten overeenkomst dan wel de jaaropgave, te hebben voldaan.
Zoals blijkt uit het besluit van 31 december 2008, heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [wederpartij] over het berekeningsjaar 2009 een voorschot toegekend van € 9.770,00. [wederpartij] heeft een jaaropgave van het gastouderbureau van het jaar 2009 overgelegd, waarin is vermeld dat zij in dat jaar € 10.540,80 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad, bestaande uit € 1.498,90 aan bureaukosten van het gastouderbureau en € 9.106,56 aan inkomsten van de gastouder.
Uit de facturen van het gastouderbureau blijkt dat het gastouderbureau voormeld bedrag aan bureaukosten heeft ingehouden op het voorschot, alvorens dit aan [wederpartij] uit te betalen. Daarmee heeft [wederpartij] aangetoond de bureaukosten in het jaar 2009 te hebben voldaan. Ter staving van haar betoog dat zij de gastouder in 2009 heeft betaald voor de kinderopvang, heeft [wederpartij] een door haar en de gastouder ondertekende verklaring overgelegd, waarin is vermeld dat [wederpartij] in het jaar 2009 € 9.106,56 aan de gastouder heeft betaald. Verder heeft [wederpartij] daarbij een aangifte inkomstenbelasting van de gastouder van 2009 overgelegd. Ten slotte heeft [wederpartij] in beroep bij de rechtbank kwitanties van de maanden januari tot en met december 2009 en een voorlopige aanslag van de gastouder van 2009 overgelegd.
[wederpartij] heeft nagelaten om met bewijzen van geldopnames dan wel bankoverschrijvingen aan te tonen dat zij de in de kwitanties vermelde bedragen van € 758,88 per maand aan de gastouder heeft betaald. De aangifte inkomstenbelasting en de voorlopige aanslag van de gastouder van 2009 geven evenmin uitsluitsel hierover. [wederpartij] heeft dus niet aangetoond dat zij het bedrag van € 9.106,56, zoals in de verklaring is vermeld, daadwerkelijk aan de gastouder heeft betaald. Dat brengt de Afdeling tot de conclusie dat [wederpartij] niet heeft aangetoond alle in 2009 gemaakte kosten voor kinderopvang te hebben voldaan. Om die reden heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2009 terecht op nihil vastgesteld.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 31 januari 2013 alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 december 2013 in zaak nr. 13/1514;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
636.