201400275/1/A2.
Datum uitspraak:15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2013 in zaak nr. 13/3362 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] verstrekte voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 10 december 2012, voor zover hier van belang, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2013, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en drs. J.G.C. van de Werken, beiden werkzaam bij deze dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt het bezwaarschrift ondertekend en bevat het ten minste de gronden van het bezwaar.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 10 december 2012 ten grondslag gelegd dat [appellante] geen gronden heeft vermeld in haar bezwaarschrift. Zij heeft geen gebruik gemaakt van de bij brief van 15 november 2012 geboden gelegenheid om dit verzuim te herstellen en binnen twee weken na dagtekening van deze brief alsnog gronden aan te voeren.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het bezwaarschrift niet tegen twee besluiten van 25 september 2012 gericht was. Het bezwaarschrift dat zag op het besluit van 25 september 2012 tot herziening van de vaststelling van de aan [appellante] verstrekte kinderopvangtoeslag over 2008 (hierna: het besluit over 2008), was ook gericht tegen het besluit van 25 september 2012 dat betrekking had op de herziening van het aan [appellante] verstrekte voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 (hierna: het besluit over 2009). De Belastingdienst/Toeslagen heeft meerdere malen medegedeeld dat de twee besluiten gezamenlijk zouden worden behandeld, hetgeen ook logisch is omdat deze besluiten inhoudelijk gelijk zijn, aldus [appellante].
3.1. [appellante] heeft per brief, gedateerd 27 september 2012, bezwaar gemaakt tegen het besluit met beschikkingsnummer 2168.95.431.T.08.6.0401, het kenmerk van het besluit over 2008. In de brief wordt slechts gesproken over het besluit over 2008 en het over 2008 terug te betalen bedrag. Uit deze brief kan derhalve niet worden afgeleid dat dit bezwaar zich tevens tegen het besluit over 2009 richt. Nu [appellante] evenmin op enige andere wijze de Belastingdienst/Toeslagen heeft geïnformeerd dat dit bezwaar mede tegen het besluit over 2009 is gericht, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat dit bezwaarschrift enkel ziet op het besluit over 2008.
Eerst bij brief van 21 oktober 2012 heeft de gemachtigde van [appellante] op nader aan te voeren gronden afzonderlijk bezwaar gemaakt tegen het besluit over 2009. Die gronden zijn - naar op zichzelf niet wordt bestreden - niet binnen de daartoe gestelde termijn ingediend. Er is geen grond voor het oordeel dat [appellante] door uitlatingen of handelingen van de Belastingdienst/Toeslagen ervan mocht uitgaan dat de gronden niet meer hoefden te worden ingediend omdat daartoe de gronden tegen het besluit over 2008 konden dienen. Dat de Belastingdienst/Toeslagen in één besluit heeft beslist op de bezwaren tegen zowel het besluit over 2008 als 2009, maakt dit niet anders. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar tegen het besluit over 2009 op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover het beroep met betrekking tot het berekeningsjaar 2009 ongegrond is verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
18-729.