201400033/1/A2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 november 2013 in zaak nr. 13/268 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] over het berekeningsjaar 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 3 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2013 heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - het door [appellant] ingestelde beroep voor zover dit ziet op de nihilstelling van het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2010 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij deze dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) in werking getreden. De hier van belang zijnde bepalingen zijn gelijkluidend aan die van de Wet kinderopvang (hierna: Wko).
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wko onderscheidenlijk de Regeling Wkkp (hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat [appellant] geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp, heeft overgelegd, zodat reeds hierom geen recht bestaat op een voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2010. Volgens [appellant] heeft de rechtbank hierbij ten onrechte voormelde artikelen en artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, in aanmerking genomen, nu deze artikelen zien op de verplichtingen van een gastouderbureau. De in deze artikelen vermelde eisen kunnen niet analoog op vraagouders van toepassing zijn. Voor zover de rechtbank voorts bij haar oordeel van belang heeft geacht dat in de akte van overeenkomst van 30 december 2009 de bemiddelingskosten ontbreken, voert [appellant] aan dat hij een akte van overeenkomst van 30 december 2009 heeft overgelegd waarin deze kosten wel degelijk zijn opgenomen.
2.1. Anders dan [appellant] aanvoert, is de rechtbank er terecht vanuit gegaan dat de overgelegde akten van overeenkomsten de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, dienen te bevatten. Om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag dient de ouder, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2), inzicht te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de kinderopvang door een akte van overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken. De Belastingdienst/Toeslagen kan aldus onderzoeken of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten.
In zoverre faalt het betoog.
2.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op de zitting bij de Afdeling, in aansluiting op de overweging van de rechtbank dat in de overgelegde akte van overeenkomst de bemiddelingskosten ontbreken, aangevoerd dat de dagtekening daarin evenzeer ontbreekt.
Naar aanleiding van verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen om informatie te verstrekken, heeft [appellant] op 14 april en 18 november 2011 twee op 30 december 2009 gedagtekende akten van overeenkomsten overgelegd. Een akte is gesloten tussen de vraagouder en het gastouderbureau (hierna: overeenkomst 1). De andere akte is gesloten tussen de vraagouder, de gastouder en het gastouderbureau (hierna: overeenkomst 2). De overeenkomsten 1 en 2 zijn door de daarbij betrokken partijen ondertekend, hebben als ingangsdatum 1 januari 2010 en zijn voor onbepaalde tijd aangegaan. Overeengekomen is dat het kind van [appellant], Ismael Denis [appellant], geboren op 29 november 2006, voor 100 uren per maand wordt opgevangen, tegen een prijs van € 4,- per uur. Verder blijkt uit artikel 13 van overeenkomst 1 dat de bemiddelingskosten € 1,- per uur zijn.
Anders dan de Belastingdienst/Toeslagen heeft aangevoerd en de rechtbank heeft overwogen, zijn de overeenkomsten 1 en 2 gedagtekend en voorts zijn de bemiddelingskosten daarin opgenomen. Derhalve moet worden aangenomen dat de kinderopvang in 2010 op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp, heeft plaatsgevonden. Het voorgaande in aanmerking genomen, is de rechtbank ten onrechte tot het bestreden oordeel gekomen.
Het betoog slaagt in zoverre.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 3 december 2012 ten grondslag gelegd dat de kinderopvang in 2010 niet op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp, heeft plaatsgevonden. Nu, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen, de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld, zal de Afdeling het inleidende beroep in zoverre ook gegrond verklaren en het besluit van 3 december 2012 voor zover dit ziet op de nihilstelling van het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2010 wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb vernietigen.
De Afdeling zal vervolgens bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand kunnen worden gelaten.
5. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in het bij de rechtbank ingediende verweerschrift op het standpunt gesteld dat uit het door [appellant] overgelegde overzicht blijkt dat de totale opvangkosten in 2010 € 4.145,00 waren. Omdat het aan [appellant] over het berekeningsjaar 2010 toegekende voorschot van € 4.886,00 deze kosten overstijgt en een voorschot kinderopvangtoeslag er niet toe strekt om de volledige kosten voor kinderopvang te dekken, bestaat om die reden evenmin recht op kinderopvangtoeslag in het jaar 2010, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2) kan, indien de gewijzigde afspraken over de kinderopvang of de betaling daarvan tijdig aan de Belastingdienst/Toeslagen zijn doorgegeven en deze in de jaaropgave van het gastouderbureau tot uitdrukking komen, de aanspraak op kinderopvangtoeslag berekend worden aan de hand van het op de jaaropgave vermelde bedrag aan kosten voor kinderopvang, namelijk indien deze jaaropgave het daadwerkelijk genoten aantal uren kinderopvang per kind en de daarvoor afgesproken prijs vermeldt.
De Belastingdienst/Toeslagen bestrijdt niet dat [appellant] in het jaar 2010 € 4.145,00 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad. Uit een mutatieoverzicht van het gastouderbureau kan voorts worden opgemaakt dat de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] over het berekeningsjaar 2010 toegekende voorschot van € 4.886,00 heeft uitbetaald aan het gastouderbureau. De Belastingdienst/Toeslagen bestrijdt evenmin dat het gastouderbureau de gastouder heeft betaald en dat de bemiddelingskosten door [appellant] zijn voldaan. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] in 2010 alle kosten voor kinderopvang heeft gehad die hij aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven.
De Belastingdienst/Toeslagen had in dit geval aan de hand van het verstrekte overzicht van de kosten de hoogte van de kinderopvangtoeslag waar [appellant] over 2010 recht op heeft, moeten berekenen. Indien na deze berekening blijkt dat [appellant] een te hoog voorschot heeft gehad, dient de Belastingdienst/Toeslagen tot terugvordering over te gaan van het verschil tussen het voorschot en de definitieve berekening (vergelijk 3.1 van de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2014 in zaak nr. 201308845/1/A2).
5.2. Gelet op het hiervoor onder 5.1 overwogene, ziet de Afdeling geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand te laten. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van [appellant] slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 november 2013 in zaak nr. 13/268, voor zover aangevallen;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 3 december 2012, kenmerk BEZ13 BT07, voor zover dit ziet op de nihilstelling van het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2010;
V. bepaalt dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van [appellant] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
636.