ECLI:NL:RVS:2014:3682

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
201308282/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' gemeente Tynaarlo en beroepen van omwonenden

Op 15 oktober 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' van de gemeente Tynaarlo. Het bestemmingsplan, dat op 28 mei 2013 door de raad is vastgesteld, voorziet in een juridisch-planologisch kader voor zes bedrijventerreinen in de gemeente. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, wonend in de nabijheid van de bedrijventerreinen, beroep ingesteld. De appellanten betogen dat de raad ten onrechte de bestemmingen heeft vastgesteld, waarbij zij onder andere aanvoeren dat hun woningen als burgerwoningen hadden moeten worden bestemd in plaats van als bedrijfswoningen.

De Afdeling heeft de zaak op 17 september 2014 ter zitting behandeld. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de bestemmingen in overeenstemming zijn met de beleidsvrijheid die de raad heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat de raad de woningen ten onrechte als bedrijfswoningen heeft bestemd. De raad heeft bovendien voldoende gemotiveerd dat de gekozen bestemmingen in overeenstemming zijn met het vorige bestemmingsplan en dat er sprake is van een bedrijfsmatig gebruik op de percelen. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging heeft gemaakt van alle betrokken belangen en dat deze afweging niet onredelijk is.

De uitspraak van de Afdeling bevestigt de beleidsvrijheid van de gemeenteraad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de rechter.

Uitspraak

201308282/1/R3.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Tynaarlo,
2. [appellant sub 2], wonend te Tynaarlo,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Eelde, gemeente Tynaarlo,
4. [appellant sub 4], wonend te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo,
en
de raad van de gemeente Tynaarlo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2014, waar [appellant sub 1] en de raad, vertegenwoordigd door drs. E.D.F. de Boer en N.Y.D. Schipper-Simonis, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor zes bedrijventerreinen in de gemeente Tynaarlo.
2.1. In paragraaf 5.3 van de plantoelichting is uiteengezet waarop de keuzes van de in het plan opgenomen bestemmingen en aanduidingen zijn gebaseerd. Bij de vaststelling van het plan is het beleid van de raad erop gericht om geen nieuwe burgerwoningen op bedrijventerreinen vanwege milieubeperkingen toe te staan. Binnen de bestemming "Bedrijventerrein" worden bedrijfswoningen toegestaan. Per bedrijf is onder voorwaarden één bedrijfswoning toegestaan. Anders dan onder het vorige planologische regime waarbij het oprichten van een bedrijfswoning slechts mogelijk was indien deze noodzakelijk was voor de bedrijfsvoering, is het gebruik van een bedrijfswoning in het voorliggende plan toegestaan als de bewoner een functionele binding heeft met het bedrijf, zoals omschreven in artikel 1, onder l, van de planregels. Per bedrijf is onder voorwaarden één bedrijfswoning toegestaan. Naast bedrijfswoningen komt binnen deze bestemming ook een aantal reguliere woningen voor. Dit betreft woningen die op basis van de voorheen geldende planologische regelingen binnen de bedrijvenbestemming mogen worden bewoond of in het verleden als reguliere burgerwoning zijn opgericht of vergund. De betreffende burgerwoningen hebben binnen de bestemming "Bedrijventerrein" de aanduiding "wonen" gekregen.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1], die eigenaar is van het perceel [locatie 1] in Tynaarlo, betoogt dat de raad hiervoor ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" heeft vastgesteld. De aanwezige woning is ten onrechte bestemd als een bedrijfswoning in plaats van als een burgerwoning. Hij wijst erop dat in 1993 een bouwvergunning is verleend voor een woning met een bedrijfshal en dat hieruit niet kan worden afgeleid dat het een bedrijfswoning betreft. Verder betoogt hij dat de woning door de belastingdienst juist niet is beschouwd als bedrijfswoning. Voorts voert hij aan dat er in de gemeente al ruim 20 jaar geen uitvoering is gegeven aan het handhavingsbeleid voor burgerbewoning van bedrijfswoningen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat sprake is van een bedrijfswoning die als zodanig diende te worden bestemd. De woning is vergund als bedrijfswoning en had in het voorheen geldende plan ook een bedrijfsbestemming. Dat de belastingdienst de woning wellicht heeft beschouwd als een burgerwoning betekent niet dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan deze woning een reguliere woonbestemming dient toe te kennen.
3.2. Ingevolge artikel 1, onder l, van de planregels, voor zover hier van belang, wordt onder bedrijfswoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon die een functionele binding heeft met het bedrijf.
Ingevolge artikel 1, onder mmm, wordt onder woning verstaan: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een bedrijfswoning.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen (…).
Ingevolge het bepaalde onder e zijn de gronden ook bestemd voor bedrijfswoningen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "aandachtsgebied wegverkeerslawaai", behoudens de bestaande bedrijfswoningen.
Ingevolge het bepaalde onder k zijn de gronden ook bestemd voor wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wonen".
3.3. Het perceel [locatie 1] ligt op het bedrijventerrein Vriezerbrug en heeft de bestemming "Bedrijventerrein". De door [appellant sub 1] bedoelde woning heeft niet de aanduiding "wonen". Ter plaatse is een bedrijf gevestigd dat ziet op de restauratie van auto’s. Op 8 april 1993 heeft [appellant sub 1] een aanvraag ingediend om een bouwvergunning voor de bouw van een woning met bedrijfshal/kantoor. Op 27 april 1993 is de gevraagde bouwvergunning voor de bouw van een woning met bedrijfshal/kantoor verleend. Deze bouwvergunning is verleend met inachtneming van het destijds geldende bestemmingsplan "Wegaansluiting Tynaarlo en uitbreiding industrieterrein" waarin deze gronden de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" hadden. Uit deze vergunning, waarvan de aanvraag deel uitmaakt, volgt dat het toegestane gebruik van de woning was gekoppeld aan de bedrijfsactiviteiten die op het perceel plaatsvonden. De vergunning is niet verleend voor een burgerwoning en kan ook niet worden beschouwd als een impliciete vrijstelling voor een dergelijk gebruik. Bovendien is ter zitting gebleken dat [appellant sub 1] op 16 mei 1992 een brief aan de gemeente heeft verzonden waarin hij heeft aangegeven ter plaatse een bedrijfswoning te willen oprichten. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de woning niet als bedrijfswoning had mogen bestemmen. Dat in Paterswolde door het gemeentebestuur een gedoogbesluit is genomen voor burgerbewoning van bedrijfswoningen, maakt het voorgaande niet anders, nu die situatie verschilt van de situatie op het bedrijventerrein Vriezerbrug. Op het bedrijventerrein in Paterswolde hebben zich in der loop der jaren diverse bedrijven gevestigd die weinig belastend zijn voor de omgeving. Daarnaast vindt de ontsluiting van dat terrein plaats door de naastgelegen woonwijk. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat dat bedrijventerrein in de toekomst in aanmerking kan komen voor een transformatie naar een woon-werkgebied. Voor het bedrijventerrein Vriezerbrug zal dat echter niet het geval zijn. In hetgeen
[appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situatie niet vergelijkbaar is met de situatie ter plaatse van het bedrijventerrein Vriezerbrug.
Dat de belastingdienst de woning zou hebben aangemerkt als burgerwoning, maakt niet dat de raad de woning ook als zodanig had moeten bestemmen, aangezien de raad hier bij de vaststelling van een bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen doorslaggevend gewicht aan hoeft toe te kennen. Dat het gemeentebestuur in het verleden niet handhavend tegen illegale burgerbewoning van bedrijfswoningen zou hebben opgetreden, rechtvaardigt evenmin een bestemming als burgerwoning, omdat dit niet met zich brengt dat tegen dergelijk gebruik niet meer handhavend zou kunnen worden opgetreden.
Het betoog faalt.
3.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
3.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. Over het betoog van de raad dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is, omdat [appellant sub 2] in zijn zienswijze over het ontwerpplan niet naar voren heeft gebracht dat hij de bestemming "Wonen" op zijn perceel met de bestemming "Bedrijventerrein" wenst, overweegt de Afdeling dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Nu [appellant sub 2] in zijn zienswijze het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het perceel [locatie 2] en de daarin opgenomen regeling voor bedrijfswoningen aan de orde heeft gesteld en zijn beroep zich ook richt tegen dit plandeel, is het beroep ontvankelijk. De door de raad aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 18 september 2013, in zaak nr. 201300410/1/R4, betreft geen vergelijkbare situatie, aangezien in die zaak eerst in beroep een niet eerder bestreden planonderdeel aan de orde werd gesteld.
4.1. [appellant sub 2], die eigenaar is van het perceel [locatie 2], betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" heeft vastgesteld, omdat zijn woning als burgerwoning had moeten worden bestemd en het perceel een woonbestemming had moeten krijgen. De woning is het grootste gebouw op het perceel en er is volgens hem geen ruimte meer aanwezig op het perceel om een bedrijf op te richten. Verder betoogt hij dat het plandeel in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld, aangezien volgens hem andere woningen aan de Meerweg, die voor het oprichten van het bedrijventerrein zijn gebouwd wel de bestemming "Wonen" hebben gekregen. Volgens [appellant sub 2] is zijn woning rond 1950 gebouwd en woont hij daar al 19 jaar.
4.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de gekozen bestemming "Bedrijventerrein" in overeenstemming is met de bestemming in het vorige plan en dat er sprake is van bedrijfsmatig gebruik op het perceel, hetgeen ook aansluit bij de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK).
4.3. Het perceel [locatie 2] ligt op het bedrijventerrein Vriezerbrug en heeft in het plan de bestemming "Bedrijventerrein".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen (…).
Ingevolge het bepaalde onder e, zijn de gronden ook bestemd voor bedrijfswoningen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "aandachtsgebied wegverkeerslawaai", behoudens de bestaande bedrijfswoningen.
4.4. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Bedrijventerrein" heeft kunnen toekennen aan het perceel. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de raad ter zitting ook heeft bevestigd, [appellant sub 2] ter plaatse een bedrijf in technische dienstverlening exploiteert. Voorts had het perceel in het vorige plan reeds de bestemming "Bedrijf". Gelet hierop heeft de raad, gezien artikel 4, lid 4.1, onder e, van de planregels, de woning als bedrijfswoning mogen bestemmen. Dat de woning het grootste gebouw is op het perceel doet daaraan niet af, nu dit een bedrijfsmatig gebruik van het perceel niet uitsluit. Het betoog faalt.
4.5. Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met andere percelen aan de Meerweg waar volgens hem wel burgerwoningen zijn toegestaan, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat de burgerwoningen aan de Meerweg met de aanduiding "wonen" als burgerwoning waren vergund of in het vorige plan als zodanig waren toegestaan. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
4.6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
4.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen
5. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend aan de [locatie 3], betogen dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "parkeerterrein" heeft vastgesteld, dat ziet op de nabij hun percelen gelegen gronden die in gebruik zijn als parkeerterrein. Zij voeren daartoe aan dat dit gebruik tot een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat leidt en dat er alternatieve locaties zijn voor het parkeerterrein.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanduiding "parkeerterrein" recht doet aan de feitelijk bestaande situatie. De gronden zijn al tientallen jaren in gebruik en ingericht als parkeerterrein ten behoeve van onder meer de bloemenveiling van FloraHolland nabij de regionale luchthaven. Op zaterdagen en een aantal zondagen per jaar wordt het terrein ook gebruikt voor het parkeren door bezoekers van vlooienmarkten en andere evenementen. Door middel van dit plan is het gebruik gelegaliseerd.
De raad wijst er op dat uit akoestisch onderzoek is gebleken dat indien er enkele feitelijke maatregelen worden getroffen, zoals het aanbrengen van markering voor een rijroute op het parkeerterrein, bij nabijgelegen woningen aan de relevante geluidvoorschriften wordt voldaan en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
5.2. Het perceel aan de [locatie 3] ligt op het bedrijventerrein "De Punt" en heeft de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "parkeerterrein". Daarnaast ligt een perceel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - veiling".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bloemenveiling en aan de bloemenveiling gerelateerde bedrijvigheid en tuinbouwproductie- en distributiebedrijven en evenementen en vlooienmarkten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - veiling".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder s, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor parkeerterreinen, ter plaatse van de aanduiding "parkeerterreinen".
5.3. De Afdeling stelt vast dat de dichtstbijzijnde woning van [appellant sub 3] en anderen de woning met [huisnummer] betreft. Deze woning staat ten zuidoosten van het parkeerterrein. De andere woningen van [appellant sub 3] en anderen bevinden zich aan de overzijde van de weg en op grotere afstand van het parkeerterrein. Vast staat dat het huidige gebruik van de gronden als parkeerterrein onder het voorheen geldende plan niet was toegestaan en dat dit gebruik met dit plan als zodanig wordt bestemd. De gronden worden onder meer gebruikt als parkeerterrein voor vrachtwagens van de bloemenveiling. Daarnaast vinden er op zaterdagen en zondagen vlooienmarkten plaats en wordt het parkeerterrein dan gebruikt door de bezoekers hiervan. De raad heeft naar de gevolgen van het als zodanig bestemmen van het parkeerterrein een akoestisch onderzoek laten verrichten. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek FloraHolland Eelde aan de Burg. J.G. Legroweg 80 te Eelde" van 24 januari 2013 van het ingenieursbureau Spreen. [appellant sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit rapport zodanige gebreken vertoont dat de raad zich hier bij de vaststelling van het plan niet op heeft mogen baseren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat de inrichting, waartoe ook het parkeerterrein behoort, onder de werking van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer valt en dat met het treffen van enkele feitelijke maatregelen, zoals het aanbrengen van een markering voor het parkeren van vrachtwagens en voor de rijrichting op het terrein, waartegen het bestemmingsplan zich niet verzet, aan de betreffende geluidnormen kan worden voldaan. [appellant sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het parkeerterrein aldus onaanvaardbare akoestische gevolgen zal hebben voor de omgeving. Het betoog faalt.
5.4. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. In dit geval heeft de raad in zijn belangenafweging betrokken dat deze gronden reeds lang feitelijk in gebruik zijn als parkeerterrein en nabij de luchthaven, de bloemenveiling en de A28 liggen en het als zodanig bestemmen van het terrein geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat voor omwonenden met zich zal brengen. [appellant sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan deze aspecten dan aan de belangen van [appellant sub 3] en anderen bij het behoud van de agrarische bestemming ter plaatse en dat de raad niet voor deze locatie heeft mogen kiezen. Het betoog faalt.
5.5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] en anderen ongegrond.
5.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 4]
6. Het beroep van [appellant sub 4], voor zover gericht tegen de aanduiding "aandachtsgebied wegverkeerslawaai", steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor, nu de aanduiding "aandachtsgebied wegverkeerslawaai" geen onderdeel van het plan betreft dat bij de vaststelling is gewijzigd. Nu [appellant sub 4] over dit planonderdeel geen zienswijze heeft ingediend en zich in beroep uitsluitend kan richten tegen onderdelen die bij de vaststelling voor hem nadelig zijn gewijzigd, is zijn beroep in zoverre niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het bij deze aanduiding behorende akoestisch onderzoek ook niet aan de orde kan komen.
6.1. [appellant sub 4], die woont aan de [locatie 4] in Zuidlaren, betoogt dat de raad ten onrechte mogelijk heeft gemaakt dat het naastgelegen perceel met de bestemming "Bedrijventerrein" kan worden ontsloten via gronden met de bestemming "Wonen" aan de [locatie 5]. Volgens [appellant sub 4] is de bestemming van bedoeld perceel ambtshalve gewijzigd bij de vaststelling van het plan, zonder enige motivering van de raad. Verder betoogt hij dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de ontsluiting van dat gedeelte van het perceel en dat het in verband hiermee onduidelijk is of dit plandeel uitvoerbaar is.
6.2. De raad stelt zich op het standpunt dat hij in de nota van zienswijzen heeft aangegeven de bestemming "Wonen" van het perceel [locatie 5] niet op voorhand geheel te willen wijzigen in een bestemming "Bedrijventerrein". De raad heeft er voor gekozen om op het noordelijke deel van het perceel wel deze bestemming toe te kennen, omdat het daarbij gaat om een bestendiging van bestaande rechten, de ligging op het bedrijventerrein en er een passend bouwvoornemen is. De raad stelt dat hierdoor geen onevenredige beperkingen ontstaan voor de omliggende woningen. Verder stelt de raad dat de ontsluiting van het noordelijke gedeelte van het perceel, waar het bedrijf aanwezig is, voorlopig via de achterzijde van het perceel zal plaatsvinden.
6.3. Het perceel [locatie 5] ligt op het bedrijventerrein Bolwerk. Het zuidelijke gedeelte van dit perceel kent de bestemming "Wonen" en het noordelijke gedeelte van dit perceel kent de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" waarvoor geldt dat uitsluitend bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen, zijn toegestaan.
Ingevolge lid 4.1, aanhef en onder q, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden tevens bestemd voor daarbij behorende verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor wegen met een functie voor doorgaand verkeer, alsmede voor ontsluiting van aangrenzende gronden.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder c, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
6.4. In het ontwerpplan was het gehele perceel [locatie 5] bestemd voor "Wonen". De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin echter wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Uit het vaststellingsbesluit volgt dat de raad instemt met de beantwoording van de zienswijzen, zoals opgenomen in de nota van zienswijzen, en deze nota en de bijbehorende wijzigingen heeft vastgesteld. In de lijst met wijzigingen, behorende bij deze nota van zienswijzen, staat dat het kadastrale perceel achter de Havenstraat 30 de bestemming "Bedrijventerrein" zal krijgen.
Uit de inhoud van het besluit volgt dan ook dat de raad gemotiveerd heeft besloten om de bestemming ter plaatse gewijzigd vast te stellen. Het betoog faalt.
6.5. Met betrekking tot het betoog dat de ontsluiting van het bedrijfsperceel naar de Havenstraat ten onrechte over gronden met een woonbestemming zal plaatsvinden, ziet de Afdeling zich voor de vraag geplaatst of de in artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder c, van de planregels bedoelde verkeersvoorziening met zich brengt dat binnen de bestemming "Wonen" tevens kan worden voorzien in een ontsluiting ten behoeve van een naastgelegen perceel met een bedrijfsbestemming. Bij de beantwoording hiervan is de plansystematiek van belang. In artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat binnen de bestemming "Verkeer" wegen zijn toegestaan die een doorgaande functie hebben of een functie hebben voor de ontsluiting van aangrenzende gronden. De in artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder c, van de planregels bedoelde verkeersvoorziening heeft naar het oordeel van de Afdeling tot doel om woonpercelen te ontsluiten. Dit betekent dat een ontsluiting van een naastgelegen bedrijfsperceel over gronden met de bestemming "Wonen" niet is toegestaan, aangezien daarvoor in dit plan de verkeersbestemming is opgenomen. De Afdeling wijst er overigens op dat de bedrijfsbestemming ook bijbehorende verkeersvoorzieningen mogelijk maakt, zodat het plan wel voorziet in een ontsluiting van het bedrijfsperceel via de achterzijde waar feitelijk ook reeds een ontsluiting aanwezig is, hetgeen ook volgt uit het na het besluit daterende bouwplan van de huidige eigenaar van het perceel. Het betoog van [appellant sub 4], dat het perceel met de bestemming "Bedrijventerrein" ten onrechte kan worden ontsloten via gronden met de bestemming "Wonen", mist gelet op het voorgaande dan ook feitelijke grondslag.
6.6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 4], voor zover ontvankelijk, ongegrond.
6.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk, voor zover dit is gericht tegen de vaststelling van de aanduiding "aandachtsgebied wegverkeerslawaai";
II. verklaart het beroep van [appellant sub 4] voor het overige en de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Hagen w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
459-774.