ECLI:NL:RVS:2014:368
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Inreisverbod tegen vreemdeling en de beoordeling van humanitaire redenen
In deze zaak gaat het om een inreisverbod dat door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is opgelegd aan een vreemdeling. Het besluit tot het inreisverbod werd genomen op 15 juli 2013 en is onderwerp van hoger beroep. De vreemdeling stelt dat het inreisverbod hem belemmert om rechtmatig verblijf in Nederland te hebben, wat hij als onwenselijk beschouwt, vooral omdat hij in een asielprocedure hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank Den Haag verklaarde zich onbevoegd om het beroep van de vreemdeling te behandelen en heeft het dossier doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris om humanitaire redenen had moeten afzien van het inreisverbod, aangezien hij nooit strafbare feiten heeft gepleegd en hij vreest voor zijn veiligheid in Afghanistan. De vreemdeling wijst op zijn psychische problemen die voortkomen uit de afwijzing van zijn asielaanvraag. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de staatssecretaris beoordelingsvrijheid heeft bij het toepassen van artikel 66a van de Vreemdelingenwet 2000, en dat de omstandigheden die de vreemdeling aanvoert niet voldoende zijn om te concluderen dat de staatssecretaris in redelijkheid van het inreisverbod had moeten afzien.
Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.