ECLI:NL:RVS:2014:368

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
201310434/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod tegen vreemdeling en de beoordeling van humanitaire redenen

In deze zaak gaat het om een inreisverbod dat door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is opgelegd aan een vreemdeling. Het besluit tot het inreisverbod werd genomen op 15 juli 2013 en is onderwerp van hoger beroep. De vreemdeling stelt dat het inreisverbod hem belemmert om rechtmatig verblijf in Nederland te hebben, wat hij als onwenselijk beschouwt, vooral omdat hij in een asielprocedure hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank Den Haag verklaarde zich onbevoegd om het beroep van de vreemdeling te behandelen en heeft het dossier doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris om humanitaire redenen had moeten afzien van het inreisverbod, aangezien hij nooit strafbare feiten heeft gepleegd en hij vreest voor zijn veiligheid in Afghanistan. De vreemdeling wijst op zijn psychische problemen die voortkomen uit de afwijzing van zijn asielaanvraag. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de staatssecretaris beoordelingsvrijheid heeft bij het toepassen van artikel 66a van de Vreemdelingenwet 2000, en dat de omstandigheden die de vreemdeling aanvoert niet voldoende zijn om te concluderen dat de staatssecretaris in redelijkheid van het inreisverbod had moeten afzien.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.

Uitspraak

201310434/1/V3.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2013 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 november 2013 in zaak nr. 13/18472 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, zich onbevoegd verklaard van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen en het bij haar ingediende aanvullend beroepschrift naar de Afdeling doorgezonden. Deze uitspraak en dat beroepschrift zijn aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling betoogt dat hij door het inreisverbod geen rechtmatig verblijf hier te lande kan hebben. Volgens hem is dit onwenselijk, nu hij in de asielprocedure hoger beroep bij de Afdeling heeft ingesteld.
1.1. Reeds nu de Afdeling bij uitspraak van 26 september 2013 in zaak nr. 201306211/1/V2 (aangehecht ter voorlichting van partijen) vorenbedoeld hoger beroep kennelijk ongegrond heeft verklaard, kan het betoog, wat daarvan ook zij, niet tot het ermee beoogde doel leiden. De beroepsgrond faalt.
2. Voorts betoogt de vreemdeling dat de staatssecretaris wegens humanitaire of andere redenen had moeten afzien van de uitvaardiging van het inreisverbod. Daartoe wijst de vreemdeling erop dat hij nimmer strafbare feiten heeft gepleegd, zodat de uitvaardiging van het inreisverbod van onnodige hardheid getuigt. Volgens de vreemdeling heeft hij zich nooit aan het toezicht onttrokken en zal hij dit ook niet doen. Voorts is de vreemdeling ervan overtuigd dat hij in zijn land van herkomst gevaar loopt en om die reden niet aan de terugkeer naar Afghanistan meewerkt. Ten slotte ondervindt hij door de afwijzing van zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd psychische problemen, aldus de vreemdeling.
2.1. Ingevolge artikel 66a, achtste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan de staatssecretaris in afwijking van het eerste lid om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
2.2. Het betoog van de vreemdeling slaagt niet, omdat uit de formulering van deze bepaling volgt dat de staatssecretaris bij de toepassing hiervan beoordelingsvrijheid toekomt en de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden niet nopen tot de conclusie dat de staatssecretaris in redelijkheid van de uitvaardiging van het inreisverbod had moeten afzien. De beroepsgrond faalt.
3. Het beroep is kennelijk ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
345-714.