ECLI:NL:RVS:2014:3671

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
201306948/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kreken van Nibbeland te Zuidland en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Kreken van Nibbeland te Zuidland", dat op 11 juni 2013 door de raad van de gemeente Bernisse is vastgesteld. Appellant A en appellante B, beiden wonend in Zuidland, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De raad heeft een verweerschrift ingediend en een deskundigenbericht is uitgebracht door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 september 2014 ter zitting behandeld. De appellanten betogen dat de bestemming "Wonen" voor bepaalde gronden niet in overeenstemming is met de bestaande situatie en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de effecten op de woon- en leefomgeving, waaronder privacy en verkeersveiligheid. De raad stelt dat de toevoeging van een woning in het bebouwingslint past en dat de onderlinge afstanden tussen de woningen voldoende zijn. De Afdeling overweegt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de toetsing terughoudend dient te zijn. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201306948/1/R4.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Zuidland, gemeente Bernisse,
en
de raad van de gemeente Bernisse,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kreken van Nibbeland te Zuidland" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door ir. D. Verburg, werkzaam bij LBP Sight BV, en de raad, vertegenwoordigd door G. Nieuwenhuis en M. van Doorn, beiden werkzaam bij de gemeente, en ir. M.A. Borst, werkzaam bij Mos Grondmechanica BV, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. De gemeente Bernisse had de taakstelling om tot 2010 minimaal 300 woningen op haar grondgebied te realiseren. Deze opgave vloeide voort uit het Regionaal Woningbouwscenario 2005-2010, waarin doelstellingen zijn opgenomen met betrekking tot de woningbouwproductie voor de gehele stadsregio Rotterdam. Om deze taakstelling te kunnen realiseren, zijn in de gemeente Bernisse twee uitleglocaties aangewezen. Eén van deze locaties ligt ten noordwesten van de kern Zuidland, wordt als "Kreken van Nibbeland" aangeduid en is ongeveer 43 ha groot. Het plangebied is in drie fasen opgedeeld. Het bestemmingsplan is opgesteld voor de drie fasen in totaliteit, aangevuld met conserverende bestemmingen voor omliggende gronden en bestaande bebouwing. Het totale bestemmingsplangebied is ongeveer 92 ha groot.
3. [appellant], die woont op het perceel [locatie 1] te Zuidland, kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen" voor de gronden tussen de percelen [locatie 2 en 1].
3.1. [appellant] betoogt dat het opnemen van een woonbestemming op het perceel tussen [locatie 2 en 1] zich niet verdraagt met het uitgangspunt van het plan om voor de omliggende gronden van de nieuwbouwwijk Kreken van Nibbeland de bestaande situatie vast te leggen. Daarbij wijst hij erop dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1992 ter plaatse een agrarische bestemming toekende. Woningbouw is op deze locatie, die nu in gebruik is als moestuin, een geheel nieuwe ontwikkeling.
Volgens [appellant] ontbreekt voor het op deze locatie opnemen van een woonbestemming een gedegen onderbouwing en een verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).
De woning past volgens hem niet in de ruimtelijke structuur van de Beeldsweg, die bestaat uit onregelmatig gesitueerde lintbebouwing aan de westzijde van de Beeldsweg waar enkele woningen zich op over het algemeen relatief grote onderlinge afstand van elkaar bevinden, met een open agrarisch karakter en veel groen tussen de woningen. De afstand van het bouwvlak tot zijn woning is slechts 5 m, terwijl de afstanden tussen bouwvlakken en - grotendeels vrijstaande − woningen langs de westzijde van de Beeldsweg (aanzienlijk) groter zijn. De afstanden tussen vrijstaande woningen variëren van 12 tot 220 m. Het bouwvlak is breder dan de bouwvlakken aan de [locatie 2 en 1] en staat volgens [appellant] niet in verhouding tot de breedte van het perceel. Voor bijna alle andere vrijstaande bouwvlakken langs de Beeldsweg gaat het om bestaande bebouwing op grote percelen.
Volgens [appellant] is voorts onvoldoende rekening gehouden met de effecten op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, wat rust en privacy betreft, welke effecten volgens hem in verhouding tot de huidige agrarische bestemming (zonder bouwvlak) wezenlijk zullen zijn. De afstand tussen zijn perceel en het bouwvlak van de nieuwe woning is zelfs nog kleiner dan die tot de nieuwe woonwijk, die ook al een aanzienlijk effect zal hebben op zijn woon- en leefklimaat. Ook is verdere verdichting van de Beeldsweg niet gewenst in verband met het behoud van het weinige aanwezige groen. Verder heeft een extra woning negatieve effecten op het parkeren langs de weg, het in- en uitrijden van zijn perceel en de verkeersveiligheid ter plaatse.
Al bij het voorgaande bestemmingsplan "Kreken van Nibbeland, Plandeel zuid, Fase 1" zijn volgens hem afspraken gemaakt over een minimaal aan te houden afstand van ongeveer 30 m tussen de nieuw te bouwen woningen en zijn woning ter voorkoming van in- en uitkijk. Met de wijziging van de bestemming voor de gronden tussen de [locatie 2 en 1] wordt volgens [appellant] niet aan deze afspraken voldaan.
3.2. De raad stelt dat het perceel tussen de [locatie 2 en 1] onderdeel uitmaakt van een bebouwingslint dat ter hoogte van de woning van [appellant] het karakter heeft van meer gemengde bebouwing. Toevoeging van een woning op dit perceel sluit volgens de raad aan bij de bebouwingsstructuur van de Beeldsweg, waarbij de onderlinge afstanden tussen woningen in het bebouwingslint worden geborgd door de in de planregels opgenomen minimumafstand van 3 m tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse bouwperceelgrens. Het bouwvlak op het perceel heeft een breedte van 10 m waarmee enige flexibiliteit wordt geboden in de ligging en situering van de woning op het perceel. Om het karakter van de Beeldsweg te behouden, is aanvullend in de planregels opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding − vrijstaand 1" de inhoud van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen én bijgebouwen meegerekend, maximaal 700 m3 bedraagt. Tevens geldt dat het bouwplan bij een aanvraag om een omgevingsvergunning zal worden getoetst door de welstandscommissie waarbij onder meer aandacht zal zijn voor de inpassing in het bestaande bebouwingslint.
De raad stelt voorts dat toevoeging van deze ene woning in verhouding tot de woonwijk Kreken van Nibbeland geen significant effect zal hebben op de rust en privacy ter plaatse van het perceel van [appellant]. De raad acht in dit verband de onderlinge afstand tussen de hoofdgebouwen op de genoemde percelen ruim genoeg. Voorts blijkt volgens de raad uit de uitgevoerde verkeersstudie van Grontmij van 19 april 2013 dat de intensiteiten van het gemotoriseerd verkeer op de Beeldsweg nauwelijks zullen wijzigen en dat de Beeldsweg voor een mogelijk lichte toename van de intensiteiten (mede door de realisatie van één extra woning aan de Beeldsweg) voldoende capaciteit heeft, zodat er slechts minimale effecten zullen zijn op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. Gelet op het feit dat er bij de woning 1 à 2 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, zal de parkeerdruk aan de Beeldsweg niet onevenredig toenemen. De parkeernorm is in de regels van het bestemmingsplan verankerd. Bij realisatie van de woning zal de aanwezige groenstructuur volgens de raad niet onevenredig aangetast worden. Volgens de raad zal daarom toevoeging van een woning geen significante effecten hebben op de leef-, woon- en landschappelijke kwaliteit van het gebied.
Met [appellant] gemaakte afspraken hebben volgens de raad uitsluitend betrekking op de verkoop van de strook grond grenzend aan de achterzijde van zijn perceel om het verlies van ruimte en privacy, als gevolg van de woningbouwlocatie Kreken van Nibbeland, waar mogelijk te beperken. Er zijn met hem geen afspraken gemaakt over de herontwikkeling van de naast zijn perceel gelegen gronden tussen de percelen [locatie 2 en 1], aldus de raad.
3.3. Blijkens de verbeelding is aan de gronden tussen de percelen [locatie 2 en 1] de bestemming "Wonen" alsmede de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - vrijstaand 1" toegekend.
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
c. beroepsmatig en kleinschalig bedrijfsmatig gebruik, met inachtname van het bepaalde in lid 13.5;
d. tuinen, erven en paden.
Ingevolge lid 13.2.1 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:
e. vrijstaande hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak ter plaatse van het aanduidingsvlak "specifieke bouwaanduiding - vrijstaand 1";
k. de inhoud van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen én bijgebouwen meegerekend mag, ter plaatse van het aanduidingsvlak "specifieke bouwaanduiding - vrijstaand 1" maximaal 700 m³ bedragen, ondergrondse ruimten niet meegerekend.
Ingevolge lid 13.2.2 gelden voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de volgende regels:
e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 5,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd met dien verstande dat deze afstand minimaal 3,00 m is ter plaatse van het aanduidingsvlak "specifieke bouwaanduiding - vrijstaand 1".
Ingevolge artikel 23, lid 23.1, biedt elke woning in principe parkeergelegenheid (p.p.) overeenkomstig de volgende minimale norm: 2. woning duur (vrijstaand, geschakeld) 2,7 p.p. / woning.
3.4. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin is neergelegd: een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen.
3.5. In het bestemmingsvlak voor de gronden tussen [locatie 2 en 1] is een bouwvlak opgenomen met een oppervlakte van ongeveer 120 m2. De afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens van [appellant] bedraagt ongeveer 4 m. De kleinste afstand tot het bouwvlak op het perceel van [appellant] en zijn woning bedraagt ongeveer 5 m.
3.6. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de raad als beleid heeft om linten met cultuurhistorische waarde te behouden en ervoor te zorgen dat het zicht vanuit de linten op het achterland gehandhaafd blijft. Ter zitting heeft de raad gesteld dat zich ter plaatse geen cultuurhistorisch waardevolle lintbebouwing − zoals voormalige agrarische bebouwing − bevindt, maar normale burgerwoningen. Voorts heeft de raad gesteld dat het doorzicht reeds is aangetast, doordat achter de betrokken gronden onder het vorige bestemmingsplan al een nieuwbouwwoning mogelijk is gemaakt. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze bevindingen onjuist zijn en dat de raad zich in het licht van het door hem gevoerde beleid niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Wonen" met het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en het aanduidingsvlak "specifieke bouwaanduiding - vrijstaand 1" voor de gronden tussen [locatie 2 en 1] past binnen de ruimtelijke structuur ter plaatse.
3.7. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat overweegt de Afdeling dat in het deskundigenbericht wordt vermeld dat het bouwvlak op een afstand van 5 m van de, aldaar blinde, noordoostgevel van de woning van [appellant] ligt, waar diens garage is gesitueerd. Het voorste deel van de woning van [appellant], waar zich de voordeur en een raam van de woonkamer bevinden, is blijkens het deskundigenbericht op een afstand van ongeveer 9 m van het bouwvlak gelegen. De planregels bepalen echter ook dat aan- en uitbouwen minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel dienen te worden gebouwd. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat met de geboden bouwmogelijkheden de privacy en rust weliswaar zullen verminderen ten opzichte van de vorige planologische situatie, maar dat deze aantasting niet zodanig zal zijn dat de raad deze in redelijkheid niet aanvaardbaar heeft kunnen achten. Voorts geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanwezige groenstructuur niet onevenredig wordt aangetast.
3.8. Ten aanzien van het parkeren en de door [appellant] gestelde aantasting van de bereikbaarheid van zijn perceel en de verkeersveiligheid door auto’s die langs de Beeldsweg nabij zijn toegangsweg zullen worden geparkeerd, overweegt de Afdeling dat in artikel 23 van de planregels een parkeernorm is opgenomen van in beginsel 2,7 parkeerplaatsen voor een woning als op het perceel is voorzien. In de exploitatieovereenkomst met de eigenares van de gronden is opgenomen dat op het perceel 2 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat de manier waarop de Beeldsweg is ingericht niet uitnodigt tot parkeren op de rijbaan of in de berm, alsmede dat het in- en uitrijden van het perceel van [appellant] wordt gewaarborgd doordat een bermpaaltje en een lantaarnpaal het parkeren in de berm onmogelijk maken. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk en dat voor onaanvaardbare belemmeringen van de toegangsweg van [appellant] en een onveilige verkeerssituatie niet behoeft te worden gevreesd.
3.9. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat aan het gestelde in artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro niet is voldaan en de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Wonen" alsmede de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - vrijstaand 1" voor de gronden tussen de percelen [locatie 2 en 1] strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
3.10. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de raad in strijd met eerdere afspraken of toezeggingen geen afstand van ongeveer 30 m tussen zijn woning en de nieuw te bouwen woning op de gronden tussen [locatie 2 en 1] heeft aangehouden, overweegt de Afdeling dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2011, in zaak nr. 201009749/1/H1) voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig is dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat over de betrokken, naast zijn perceel gelegen, gronden afspraken met hem zijn gemaakt of toezeggingen aan hem zijn gedaan. Het betoog faalt.
4. [appellant] kan zich evenmin verenigen met de bestemming "Wonen" voor de aan de achterzijde van het perceel [locatie 1] grenzende percelen die worden ingericht ten behoeve van de nieuwbouw.
4.1. [appellant] betoogt dat ophoging van het maaiveld, met ongeveer 80 tot 100 cm, van de aan de achterzijde van zijn perceel grenzende percelen leidt tot wateroverlast op zijn perceel en in de kruipruimte van zijn woning, alsmede tot stijging van de grondwaterspiegel, waardoor schade aan het aanwezige groen en de erfafscheiding optreedt. Daarbij komt volgens hem dat er voor de start van de ontwikkeling van Kreken van Nibbeland een watergang was gesitueerd aan de achterzijde van zijn perceel, die met de aanvang van de ontwikkeling in 2008 is gedempt, hetgeen tot negatieve effecten van de waterafvoer heeft geleid, en waardoor het watersysteem thans alleen bestaat uit enkele kavelsloten langs de landbouwpercelen en de wegsloot langs de Beeldsweg. De planvorming heeft volgens hem ten onrechte niet hydrologisch neutraal plaatsgevonden. Wateroverlast bestaat nu al en zal zonder adequate mitigerende voorzieningen alleen maar toenemen, aldus [appellant]. Bij de totstandkoming van het plan "Kreken van Nibbeland, Plandeel zuid, Fase 1" is hieraan volgens hem onvoldoende aandacht besteed. Met het plan dient nu de hydrologische situatie correct in beeld te worden gebracht, zodat geen nadelige gevolgen blijven bestaan voor de omgeving. In de plantoelichting is echter alleen opgenomen dat door de realisatie van een wateropvang ten noorden van de eerste fase van het plandeel zuid en door een waterloop langs de Kerkweg wordt voorzien in voldoende opvang van het regenwater dat door verstening niet meer door de grond kan worden opgenomen. Deze maatregelen, waaronder het aanbrengen van een grindkoffer met drainage, zijn volgens [appellant] niet afdoende om problemen te voorkomen voor gronden die niet behoren tot de nieuwe woonwijk. Bovendien is de grindkoffer met drainaige niet, zoals de raad stelt, aangebracht op het laagste punt, maar in het opgehoogde deel van het plangebied, terwijl zijn woning op het laagste punt ligt. Voor zover de raad stelt dat de grondophoging waarschijnlijk het perceel Alicante 7 betreft en het punt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan valt, betoogt [appellant] dat het perceel onderdeel is van het plangebied en dat ophoging van de gronden ter plaatse relevant is voor de waterhuishouding. Volgens [appellant] is niet uit te sluiten dat, als gevolg van de lagere ligging van zijn perceel, oppervlakkige afstroming van (hemel)water in combinatie met een beperkte stijging van het grondwater incidenteel tot nog meer wateroverlast kan leiden. Daarbij gaat hij ervan uit dat de achterliggende percelen die nog niet zijn opgehoogd, op eenzelfde peilniveau zullen worden gebracht als het perceel Alicante 7 en dat het perceel tussen [locatie 2 en 1] waarschijnlijk ook zal worden opgehoogd. Ter onderbouwing van de gestelde nadelige waterhuishoudkundige effecten van de woningbouw verwijst [appellant] naar de rapportage "Beoordeling hydrologische situatie [locatie 1] te Zuidland (gemeente Bernisse)" van Landslide milieu-adviesbureau van 12 augustus 2013, waarin wordt gesteld dat de sinds 2011 geconstateerde wateroverlast op delen van het perceel [locatie 1] te Zuidland zeer waarschijnlijk het gevolg is van het ophogen van de nieuwbouwlocatie Kreken van Nibbeland in combinatie met het dempen van een sloot direct achter de woning in 2008. De in 2012 door of in opdracht van de gemeente aangelegde "compensatie drain" kan het grondwater op het perceel [locatie 1] onvoldoende laag houden. [appellant] wijst erop dat ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro een beschrijving is vereist van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dat de raad heeft aangeboden in overleg te willen treden, wanneer genomen maatregelen niet afdoende blijken te zijn, biedt volgens [appellant] onvoldoende zekerheid.
4.2. Ten aanzien van artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro stelt de raad dat hij in het kader van het bestemmingsplan het Hoofdstructuurplan Water & Riolering voor het plan Kreken van Nibbeland heeft opgesteld, dat is opgenomen als bijlage bij de toelichting. In dit plan staan de eisen, randvoorwaarden en uitgangspunten van onder andere het waterschap en de gemeente Bernisse beschreven ten aanzien van de waterhuishouding in het plangebied. Op het voorontwerpbestemmingsplan heeft het Waterschap Hollandse Delta (hierna: WSHD) een vooroverlegreactie ingediend die is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. In reactie op het ontwerpbestemmingsplan heeft het WSHD aangegeven het ontwerpbestemmingsplan te hebben beoordeeld en getoetst aan de waterstaatkundige belangen en dat het plan voldoet aan de uitgangspunten voor waterkwantiteit, waterkwaliteit en wegen. Daarmee is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan voldoende aangetoond en is aanvulling van de waterparagraaf in het kader van het bestemmingsplan overbodig, aldus de raad.
De raad stelt verder dat in het verleden vanuit de gemeente contact is geweest met [appellant] betreffende het peilniveau van de, aan zijn perceel grenzende, vrije kavels. Daarbij is informatie verstrekt over werkzaamheden die de gemeente heeft uitgevoerd in het kader van het bouwrijp maken van het gebied. Tevens is aangegeven dat de gemeente bereid is om, wanneer genomen maatregelen niet afdoende blijken te zijn, in overleg te treden met [appellant] over mogelijke wateroverlast.
Voorts heeft de raad als reactie op het ingediende beroep een contra-expertise laten uitvoeren. Dit betreft het rapport "Beoordeling bezwaar bestemmingsplan betreffende wateroverlast [locatie 1] te Zuidland" van Mos Grondmechanica BV van 11 oktober 2013. Daarin wordt geconcludeerd dat alleen het dempen van de sloot oorzaak van de wateroverlast is. Nu de demping van de sloot onderdeel uitmaakt van privaatrechtelijke afspraken, zijn de mogelijk hieruit voortvloeiende gevolgen niet toe te rekenen aan het bestemmingsplan, aldus de raad.
4.3. Blijkens de verbeelding is aan de gronden die grenzen aan de achterzijde van het perceel [locatie 1] de bestemming "Wonen" toegekend.
4.4. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin is neergelegd: een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
4.5. De raad heeft in paragraaf 4.3 "Water" van de plantoelichting verwezen naar het Hoofdstructuurplan Water & Riolering dat voor het inrichtingsplan Kreken van Nibbeland is opgesteld, welk Hoofdstructuurplan is opgenomen als bijlage bij de plantoelichting. Hierin zijn de eisen opgenomen voor de waterhuishoudkundige inrichting van het gebied. Het waterschap heeft hiermee ingestemd.
Voor zover [appellant] betoogt dat in de waterparagraaf de hydrologische situatie niet correct in beeld is gebracht, overweegt de Afdeling dat het feit dat wateroverlast optreedt op het perceel van [appellant] niet betekent dat niet is voldaan aan artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beschrijving in de waterparagraaf lacunes bevat of anderszins gebreken bevat van dien aard dat de raad het bestreden besluit hier niet op heeft mogen baseren en dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro zou zijn vastgesteld. Het betoog faalt.
4.6. Voor zover [appellant] vreest wateroverlast te ondervinden door ophoging van het maaiveld van de aan de achterzijde van zijn perceel grenzende percelen, overweegt de Afdeling als volgt.
Het plan voorziet niet in regels over de maaiveldhoogte en schrijft derhalve geen ophoging van het maaiveld voor ter plaatse van de gronden die grenzen aan de achterzijde van het perceel [locatie 1]. In dit verband overweegt de Afdeling dat in artikel 1, aanhef en onder 10, van de planregels is bepaald dat in de regels onder "afgewerkt bouwterrein" de "gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringt" wordt verstaan, terwijl geen hoogte ten opzichte van het N.A.P. voor het terrein is bepaald. Voor zover [appellant] betoogt dat de bouwhoogte van bouwwerken in artikel 2, lid 10, van de planregels wordt gerelateerd aan het peil, waaronder onder meer de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld wordt verstaan, overweegt de Afdeling dat ook hieruit niet volgt dat op grond van het plan het maaiveld dient te worden opgehoogd. Daargelaten of de gestelde wateroverlast kan optreden als gevolg van het verhogen van bedoelde gronden, heeft dit derhalve geen betrekking op het plan zelf. Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Hagen w.g. Kuipers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
271.