ECLI:NL:RVS:2014:3665

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
201407143/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak rechtbank inzake vreemdelingenbewaring en terugwijzing

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 september 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 4 augustus 2014 in bewaring genomen, waarna zij op 19 augustus 2014 een beroep instelde tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die haar beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte haar beroep ongegrond had verklaard en niet had beoordeeld of de staatssecretaris met een lichter middel had kunnen volstaan. De rechtbank had volgens de vreemdeling ook nagelaten haar gronden van beroep te beoordelen, die zij in een brief van 11 augustus 2014 had ingediend.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door de beroepsgronden van de vreemdeling niet te behandelen. De grieven van de vreemdeling werden gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank ook diende te beslissen over de proceskosten die in hoger beroep waren gemaakt. De kosten werden vastgesteld op € 487,00.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van beroepsgronden door de rechtbank en de noodzaak om de rechten van vreemdelingen in het bestuursrecht te waarborgen.

Uitspraak

201407143/1/V3.
Datum uitspraak: 30 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 19 augustus 2014 in zaak nr. 14/18253 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2014 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 augustus 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in haar grieven dat de rechtbank ten onrechte haar beroep ongegrond heeft verklaard en haar verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen door te overwegen dat zij de gronden van de maatregel van bewaring niet heeft bestreden en haar verzoek om schadevergoeding niet met gronden heeft toegelicht. Voorts heeft de rechtbank volgens de vreemdeling ten onrechte nagelaten te beoordelen of de staatssecretaris met een lichter middel had kunnen volstaan. De vreemdeling wijst in dit verband op haar bij brief van 11 augustus 2014 ingediende gronden van beroep, waarin zij gemotiveerd is ingegaan op voormelde punten.
1.1. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
1.2. De vreemdeling heeft bij brief van 11 augustus 2014 het beroep aangevuld en een aantal gemotiveerde en tegen de maatregel van bewaring gerichte gronden ingebracht. Bij faxbericht van 13 augustus 2014 heeft de staatssecretaris de rechtbank meegedeeld dat de vreemdeling op 7 augustus 2014 is uitgezet naar Polen en de bewaring is opgeheven. In verband hiermee heeft de rechtbank de vreemdeling diezelfde dag per fax verzocht mee te delen of zij het door haar ingediende beroep wenst te handhaven. Daaropvolgend heeft de vreemdeling de rechtbank in het op 13 augustus 2014 verzonden faxbericht laten weten dat zij het beroep intrekt "behoudens de proceskosten en schadevergoeding".
Gelet op het door de vreemdeling in laatstgenoemd faxbericht gemaakte voorbehoud is geen sprake van een onvoorwaardelijke intrekking van het door haar bij de rechtbank ingestelde beroep. De rechtbank heeft derhalve terecht aanleiding gezien dit beroep ter zitting te behandelen en uitspraak te doen. De rechtbank heeft hierbij echter nagelaten een oordeel te geven over de bij brief van 11 augustus 2014 voorgedragen beroepsgronden. De aangevallen uitspraak is daarom in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb tot stand gekomen.
De grieven slagen.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 19 augustus 2014 in zaak nr. 14/18253;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bechinka
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2014
371-765.