201310247/2/R1.
Datum uitspraak: 30 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Hengelo,
en
de raad van de gemeente Hengelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "'t Weusthag - Infrastructuur" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld. [verzoekster] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 januari 2014, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. M.W.V. van Duursen en de raad, vertegenwoordigd door A. Otten en P. Hester, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de aanleg van volkstuinen, wandel- en fietspaden in het park 't Weusthag en de verplaatsing van de Heemtuin naar dit park.
3. [verzoekster] richt zich tegen de op plandelen met de bestemming "Agrarisch" voorziene fiets- en wandelpaden. [verzoekster] beoogt met haar verzoek onomkeerbare ontwikkelingen ten gevolge van de inwerkingtreding van deze plandelen te voorkomen. [verzoekster] betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft laten verrichten naar de invloed van de paden op de in het park aanwezige flora en fauna. Zij voert hiertoe aan dat de Quickscan die aan het plan ten grondslag ligt, is opgesteld op basis van slechts één kort bezoek ter plaatse. Verder voert [verzoekster] aan dat de conclusie van de Quickscan niet overeenstemt met de conclusie van een eerder onderzoek van BRO uit 2006. Voort is volgens [verzoekster] ten onrechte geen aanvullend onderzoek gedaan en is evenmin onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van het gebruik van de wandelpaden.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] geen belanghebbende is bij de bestreden plandelen, omdat zij op een te grote afstand hiervandaan woont. De raad stelt zich verder op het standpunt dat [verzoekster] gronden heeft aangevoerd die zij niet eerder in een zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat voldoende onderzoek is gedaan naar de in het plangebied voorkomende flora en fauna. Volgens de raad staat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg.
3.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.3. De woning van [verzoekster] is gelegen naast het park op een afstand een afstand van ongeveer 250 meter van het meest nabij gelegen wandelpad. Tussen de woning van [verzoekster] en het park is een bomenrij gelegen, zodat zij niet te allen tijde zich op de paden zal hebben. [verzoekster] vreest een nadelige invloed van de in het plan voorziene paden op het park en op haar woon- en leefklimaat. Nu de woning van [verzoekster] direct naast het park is gelegen, is naar het voorlopige oordeel van de voorzitter niet uitgesloten dat [verzoekster] een dergelijke invloed zal ondervinden. Gelet hierop dient [verzoekster] naar het voorlopig oordeel van de voorzitter als belanghebbende bij de bestreden plandelen te worden aangemerkt.
3.4. De raad heeft voorts niet onderkend dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. [verzoekster] heeft zich in haar zienswijze gericht tegen de in het plan voorziene paden. Anders dan de raad betoogt, bestaat derhalve geen aanleiding de door Huis in 'Veld aangevoerde beroepsgronden die zij niet eerder in haar zienswijze naar voren heeft gebracht buiten beschouwing te laten.
3.5. De raad heeft bij de totstandkoming van het plan onderzoek laten verrichten naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport 'Quickscan Ffw Weusthag, Hengelo' van 31 mei 2011, opgesteld door Eelerwoude in opdracht van de gemeente. In dit rapport staat dat het voorgenomen plan waarschijnlijk geen negatieve effecten zal hebben op de in het plangebied voorkomende beschermde diersoorten. Volgens het rapport wordt de kap van beplanting beperkt tot een minimum, worden geen gebouwen gesloopt en worden op een aantal locaties nieuwe bomen en boselementen aangeplant, zodat geen negatieve effecten zijn te verwachten op verblijfplaatsen en foerageergebied van vleermuizen. Verder staat in het rapport dat vanwege de aanwezigheid van beschermde broedvogels de werkzaamheden buiten het broedseizoen dienen plaats te vinden. In het rapport staat voorts dat het onduidelijk is of de steenuil zich binnen de invloedsfeer van de voorgenomen plannen bevindt en dat hier nader onderzoek naar moet worden verricht. Volgens het rapport zullen de overige in het plangebied aanwezige jaarrond beschermde vogelsoorten niet worden verstoord.
In het rapport 'Nader onderzoek Weusthag Hengelo' van 22 oktober 2012, opgesteld door Eelerwoude, in opdracht van de gemeente, staat dat aanvullend onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van de steenuil in het plangebied. Volgens dit rapport is op 9 oktober 2012 een veldbezoek en een avondbezoek verricht naar de aanwezigheid van de steenuil. De conclusie van het rapport is dat het niet waarschijnlijk is dat de steenuil nog aanwezig is in het plangebied.
3.6. [verzoekster] stelt terecht dat in het rapport van 31 mei 2011 staat dat op basis van een eenmalig veldbezoek de geschiktheid van het onderzoeksgebied is beoordeeld voor de verwachte soorten en soortgroepen en dat de mogelijkheden tot waarnemen van beschermde soorten vanwege het vroege tijdstip in het voorjaar beperkt waren. Anders dan [verzoekster] betoogt, betekent de omstandigheid dat slechts beperkt veldonderzoek is verricht niet zonder meer dat dit rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het rapport is niet louter opgesteld op basis van het veldonderzoek, maar hieraan ligt eveneens bureauonderzoek ten grondslag. Hierbij is het door [verzoekster] genoemde rapport van BRO uit 2006 betrokken. Het betoog van [verzoekster] dat in het rapport van BRO meer soorten zijn genoemd waarvoor een ontheffing op basis van de Ffw noodzakelijk is, dan tijdens het veldonderzoek zijn aangetroffen, kan evenmin slagen. In het rapport van 31 mei 2011 staat dat niet slechts rekening is gehouden met de soorten die zijn aangetroffen tijdens het veldonderzoek, maar eveneens met de soorten genoemd in het bureauonderzoek.
3.7. [verzoekster] stelt terecht dat in het rapport van 31 mei 2011 staat dat nader onderzoek dient te worden verricht naar de aanwezigheid van de mogelijk aanwezige nestlocatie van de steenuil aan de noordzijde van het plangebied. Anders dan [verzoekster] betoogt, staat in dit rapport niet dat in het gehele plangebied nader onderzoek moet worden gedaan. In het rapport van 22 oktober 2012 staat dat het benodigde aanvullende onderzoek is verricht op 9 oktober 2012. De conclusie van dit onderzoek is dat de steenuil waarschijnlijk niet meer in het plangebied aanwezig is.
3.8. Voorts staat in het rapport van 31 mei 2011 dat de voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een betere ontsluiting van het gebied en daarmee naar verwachting een hogere gebruiksdruk en mogelijk meer verstoring. De effecten hiervan zijn volgens het rapport evenwel beperkt, omdat de nieuwe ontsluiting grotendeels het huidige wegen- en padennet volgt, dan wel door en langs intensief agrarisch gebied loopt dat geen geschikt biotoop vormt voor kritische en strikt beschermde soorten. Anders dan [verzoekster] betoogt, is derhalve in dit rapport een inschatting gemaakt van de verstoring van de aanwezige beschermde soorten in het gebied vanwege het gebruik van de paden. Hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd, biedt, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit gebruik niet zal leiden tot verstoring van de in het plangebied aanwezige diersoorten.
3.9. Voor zover [verzoekster] betoogt dat het plangebied toegankelijk zal worden voor gemotoriseerde gehandicaptenvoertuigen, kan dit evenmin slagen. De raad heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat het plangebied zal worden afgesloten met zogenoemde 'kissing gates', waar dergelijke voertuigen niet doorheen kunnen.
3.10. Hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd, biedt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding voor het oordeel dat de uitgevoerde onderzoeken naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd biedt voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de conclusies van de rapporten van 31 mei 2011 en 22 oktober 2012 onjuist zijn. Gelet hierop heeft de raad zich, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De raad heeft ter zitting toegelicht dat indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch zou worden geconstateerd dat beschermde diersoorten mogelijk kunnen worden verstoord, maatregelen zullen worden genomen om dit te voorkomen.
4. In hetgeen [verzoekster] overigens heeft aangevoerd, ziet de voorzitter evenmin aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2014
523.