ECLI:NL:RVS:2014:3657

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
201403073/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om verbeurdverklaring van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 februari 2014. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen een besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit besluit, genomen op 27 maart 2013, betrof een verzoek van [appellant] op basis van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De minister had in dit besluit medegedeeld welke persoonsgegevens van [appellant] waren verwerkt en had een verzoek om verbeurdverklaring van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen afgewezen.

De minister had eerder, op 2 augustus 2013, het bezwaar van [appellant] tegen de mededeling van de verwerkte gegevens gegrond verklaard, maar het verzoek om verbeurdverklaring ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister tijdig had beslist op het verzoek van [appellant] en dat de afwijzing van het verzoek om verbeurdverklaring terecht was. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de brief van 22 november 2012, waarin de minister aangaf dat de Wbp niet van toepassing was, een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De rechtbank had met juistheid geoordeeld dat de brief van 22 november 2012 een besluit was en dat de minister tijdig had beslist op het verzoek van 18 november 2012. De Afdeling bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 oktober 2014.

Uitspraak

201403073/1/A3.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 februari 2014 in zaak nr. 13/2134 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2013 heeft de minister op een verzoek van [appellant] krachtens artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) medegedeeld welke gegevens van hem zijn verwerkt en een verzoek van [appellant] om verbeurdverklaring van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
Bij besluit van 2 augustus 2013 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover gericht tegen de mededeling welke gegevens van hem zijn verwerkt en ongegrond verklaard voor zover gericht tegen het afwijzen van het verzoek om verbeurdverklaring van dwangsommen.
Bij uitspraak van 27 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wbp heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
2. [appellant] heeft bij brief van 18 november 2012 de minister verzocht hem krachtens artikel 35 van de Wbp mede te delen welke gegevens van hem zijn verwerkt. Bij brief van 22 november 2012 is van de zijde van het ministerie op het verzoek gereageerd met de mededeling dat de Wbp niet van toepassing is. Op 4 februari 2013 werd het de minister tijdens een hoorzitting in het kader van een andere tussen [appellant] en de minister lopende procedure duidelijk wat [appellant] met het verzoek van 18 november 2012 heeft beoogd. Naar aanleiding hiervan heeft de minister bij besluit van 27 maart 2013 aan [appellant] medegedeeld welke gegevens van hem zijn verwerkt. De rechtbank heeft het beroep van [appellant], gericht tegen het besluit op bezwaar van 2 augustus 2013, voor zover daarin de afwijzing van het verzoek om verbeurdverklaring van dwangsommen is gehandhaafd, ongegrond verklaard. Nu [appellant] de minister bij brief van 21 december 2012 in gebreke heeft gesteld wegens niet tijdig beslissen op het verzoek van 18 november 2012, is voor de vraag of de minister dwangsommen heeft verbeurd van belang of de brief van 22 november 2012 een op het verzoek van 18 november 2012 genomen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 22 november 2012 een besluit is en dat daarmee tijdig op het verzoek van 18 november 2012 is beslist. Daartoe voert hij aan dat de brief geen rechtsgevolgen heeft, omdat in feite slechts wordt medegedeeld dat de afzender niet bevoegd is om de gevraagde informatie te verstrekken.
4. De mededeling dat de Wbp in het onderhavige geval niet van toepassing is, impliceert, nu dit een reactie is op het verzoek van [appellant], een weigering om toepassing te geven aan de Wbp in de door [appellant] gevraagde zin. Deze mededeling is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat met de brief van 22 november 2012 tijdig op het verzoek van 18 november 2012 is beslist en dat de minister bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 27 maart 2013 terecht het verzoek om verbeurdverklaring van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.
w.g. Borman w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
43-819.