201402080/1/A3.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 januari 2014 in zaak nr. 13/2990 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2013 heeft het college de aanvraag van [appellante] om verstrekking van een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.J. Kiela, advocaat te Amersfoort, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.S. Zwerus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [dochter] van [appellante], ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.6.1 van de Huisvestingsverordening Amersfoort 2011 (hierna: de Huisvestingsverordening) kan een woningzoekende, indien hij dringend behoefte heeft aan andere woonruimte, aan burgemeester en wethouders verzoeken hem een urgentieverklaring te verstrekken, mits sprake is van een dusdanige noodsituatie van de woningzoekende dat, in afwijking van de reguliere wachttijd, een snellere oplossing van het huisvestingsprobleem noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 2.6.3 kunnen burgemeester en wethouders een urgentieverklaring zoals bedoeld in artikel 2.6.1 verstrekken in de volgende situaties:
(…)
3. Medische indicatie
a. Van medische indicatie is sprake indien, op advies van een door burgemeester en wethouders in te schakelen onafhankelijk medisch adviesorgaan, is vastgesteld dat in afwijking van de reguliere wachttijd een snellere oplossing van het huisvestingsprobleem uit medisch oogpunt noodzakelijk is, waarbij een relatie dient te bestaan tussen de medische problematiek en de huidige woonsituatie, en er naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen andere mogelijkheid bestaat om het woonruimteprobleem op te lossen.
(…)
Ingevolge artikel 4.1 zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening (hierna: de hardheidsclausule).
2. Aan het besluit van 2 mei 2013 heeft het college ten grondslag gelegd dat het uit de door [appellante] overgelegde verklaring van haar huisarts niet kan afleiden dat een medische noodzaak bestaat voor een andere woning en uit het rapport van GGZ Drenthe blijkt dat de klachten van [appellante] niet in relatie staan tot de huidige woonsituatie, maar voortkomen uit een gegeneraliseerde angststoornis. Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat voor toepassing van de hardheidsclausule een zeer terughoudend beleid wordt gevoerd, aangezien in Amersfoort meer dan 20.000 woningzoekenden zijn. Dat het voor [appellante] wenselijk is dichter bij haar dochter die in Amersfoort woont te wonen, is onvoldoende om van de Huisvestingsverordening af te wijken en haar voorrang te verlenen op alle andere woningzoekenden, aldus het college.
3. De rechtbank heeft overwogen dat uit de verklaring van de behandelend psychiater van [appellante] niet volgt dat verband bestaat tussen de medische problematiek en de huidige woonsituatie. Dat [appellante] gebaat is bij een woning in de buurt van haar dochter is duidelijk, maar niet wegens een medisch onhoudbare woonsituatie. Nu er geen verband bestaat tussen de medische problematiek en de huidige woonsituatie, als bepaald in artikel 2.6.3, aanhef en onderdeel 3, onder a, van de Huisvestingsverordening, was het college niet bevoegd tot verstrekking van een urgentieverklaring over te gaan. Het college heeft dan ook mogen afzien van het inwinnen van medisch advies. Een terughoudend beleid voor toepassing van de hardheidsclausule is door de Afdeling eerder niet onredelijk gevonden. [appellante] bevindt zich niet in een uitzonderlijke noodsituatie, zodat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van de toepassing van de hardheidsclausule, aldus de rechtbank.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, gelet op de verklaring van haar psychiater, een relatie bestaat tussen de medische problematiek en de woonsituatie. De rechtbank lijkt de term "woonsituatie" te beperkt uit te leggen. Het gaat hierbij niet alleen om de bouwtechnische eisen van de woning. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat, nu het college de conclusie van [appellantes] psychiater niet overneemt, het op de weg van het college had gelegen medisch advies in te winnen. Daarom is het besluit van 2 mei 2013 niet zorgvuldig tot stand gekomen.
Voorts is de rechtbank er aan voorbij gegaan dat de urgentieverklaring als het beroep op een medische indicatie niet slaagt, op grond van een sociale indicatie had moeten worden verstrekt. Indien zij alleen komt te wonen in Assen, omdat haar minderjarige zoon, zoals al eerder is gebeurd, bij haar dochter in Amersfoort intrekt, zal zij gelet op haar ziektebeeld alleen maar achteruit gaan, waardoor zij een gevaar zal vormen voor zichzelf en voor haar omgeving, aldus [appellante].
4.1. Anders dan [appellante] betoogt, volgt uit de aangevallen uitspraak niet dat de rechtbank de term woonsituatie als vermeld in artikel 2.6.3, derde lid, aanhef en onderdeel 3, onder a, van de Huisvestingsverordening heeft opgevat als slechts betrekking hebbend op de bouwtechnische eisen waaraan de woning moet voldoen. Niet in geschil is dat [appellante] ernstige medische klachten heeft en gebaat zou zijn bij een woning in de buurt van haar in Amersfoort wonende dochter, die dan beter voor haar kan zorgen dan wanneer deze zoals nu daarvoor naar Assen moet reizen. De dringende noodzaak tot verhuizing van [appellante] die haar behandelend psychiater blijkens diens verklaring van 17 oktober 2013 aanwezig acht, vloeit echter niet voort uit het type woning of de directe omgeving ervan, maar uit de omstandigheid dat haar dochter die haar hulp kan bieden, op 150 km afstand woont. Deze omstandigheid behoefde het college niet tot de conclusie te leiden dat een relatie bestaat tussen de medische problematiek en de huidige woonsituatie zoals is voorgeschreven. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college mocht afzien van het inwinnen van medisch advies. Voorts heeft het college verklaard dat [appellante] in Amersfoort in aanmerking zou kunnen komen voor een seniorenwoning, nu de leeftijdsgrens daarvoor is verlaagd naar 50 jaar, zodat een andere mogelijkheid bestaat om in de behoefte van [appellante] aan andere woonruimte te voorzien. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid in haar geval geen uitkomst zou kunnen bieden.
Anders dan [appellante] voorts betoogt was de rechtbank niet gehouden een oordeel te geven over de vraag of het college zich in het besluit van 2 mei 2013 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ook niet op grond van een sociale indicatie een urgentieverklaring aan [appellante] kon worden verstrekt. [appellante] heeft dit betoog en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog over het ten onrechte onthouden van een sociale indicatie niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dienen de hiertegen gerichte gronden verder buiten beschouwing te blijven.
De betogen falen.
5. Tot slot betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule. Haar ziektebeeld en de afwezigheid van sociale contacten en familie in de directe omgeving maken dat het verstrekken van een urgentieverklaring gerechtvaardigd is, aldus [appellante].
5.1. Het college heeft zich in het besluit van 2 mei 2013 op het standpunt gesteld dat het de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke gevallen toepast. Gelet op het aantal woningzoekenden in Amersfoort is het noodzakelijk een zeer terughoudend beleid te voeren ten aanzien van het verlenen van een urgentieverklaring, aldus het college.
Dit beleid is niet onredelijk. De Afdeling heeft eerder overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2014 in zaak nr. 201301948/1/A3) dat het toepassen van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van het college is, zodat de rechter het al dan niet gebruik maken van die bevoegdheid terughoudend dient te toetsen.
[appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar situatie dusdanig ernstig is dat verhuizing op een zo kort mogelijke termijn dient plaats te vinden. Haar stelling dat haar situatie alleen maar achteruit zal gaan, waardoor zij een gevaar vormt voor zichzelf en voor haar omgeving heeft zij niet met gegevens of bescheiden gestaafd. De omstandigheid dat [appellante] niet of niet voldoende meer voor zichzelf kan zorgen, maakt niet dat een urgentieverklaring gerechtvaardigd is, nu een beroep kan worden gedaan op andere voorzieningen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
43-773.