ECLI:NL:RVS:2014:3641

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
201401682/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een projectbesluit voor de bouw van woningen in strijd met bestemmingsplannen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van de appellanten tegen een projectbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Rhenen ongegrond werd verklaard. Het projectbesluit, genomen op 3 mei 2013, verleende een bouwvergunning voor het oprichten van tien woningen met bijgebouwen op het perceel De Dijk te Rhenen. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om het projectbesluit te nemen, ondanks dat het bouwplan in strijd was met de geldende bestemmingsplannen. De appellanten stelden dat de rechtbank ten onrechte het belang van een doorkijk naar het achterliggende landschap zwaarder had laten wegen dan het belang van de bestaande lintbebouwing. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 september 2014 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten en het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid het belang van het behoud van de doorkijk boven de continuering van de lintbebouwing heeft kunnen laten wegen. De rechtbank had terecht overwogen dat de argumenten van de appellanten, mede in het licht van de structuurvisie en commentaarnota, geen aanleiding gaven om het college in zijn besluit te volgen. Het hoger beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201401682/1/A1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Rhenen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 januari 2014 in zaak nr. 13/3235 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rhenen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2013 heeft het college een projectbesluit genomen en aan [vergunninghouder] bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van tien woningen met bijgebouwen op het perceel De Dijk tussen 13-23 te Rhenen (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 16 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2014, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. A. Diepeveen, en het college, vertegenwoordigd door drs. H.B.J. Bartelink en ing. B.M. Brandenburg - Stroo, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voors zijn ter zitting het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, vertegenwoordigd door R. van Duinkerken Msc en T. Rijn, beiden werkzaam bij de provincie, [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
1. Het perceel, waarop de voorziene tien woningen en bijgebouwen worden opgericht, is gelegen aan de weg De Dijk waaraan lintbebouwing is gelegen. Het perceel vormt reeds in de bestaande situatie een open plek in die lintbebouwing. De bewoners van de woningen aan die weg tegenover het perceel hebben uitzicht op het achterliggende landschap gelet op die open plek. Na realisering van het bouwplan wordt die doorkijk verkleind tot een breedte van 26 m. Het bouwplan bestaat aan weerszijden van de doorkijk uit bebouwing achter het bebouwingslint in het achterland.
Het bouwplan is in strijd met de in de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Buitengebied 2010" en "Kern Achterberg 2012" op het perceel rustende agrarische bestemming. Niet in geschil is dat het college bevoegd is een projectbesluit te nemen ten behoeve van de realisering van het bouwplan.
2. [appellanten] betogen dat de rechtbank het college ten onrechte heeft gevolgd in diens standpunt dat het belang van een brede doorkijk naar het achterliggende landschap prevaleert boven het continueren van de lintbebouwing ter plaatse. Aan de historische lintbebouwing had een zwaarder gewicht toegekend moeten worden dan aan de doorkijk, nu reeds op 100 m in het achterliggende landschap bebouwing staat, aldus [appellanten] . In dat verband voeren zij aan dat [vergunninghouder] op hun verzoek de mogelijkheid van een alternatief bouwplan met lintbebouwing heeft bestudeerd.
2.1. De beslissing al dan niet een projectbesluit te nemen behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.
2.2. Het perceel is in de door de raad van de gemeente Rhenen op 23 september 2008 vastgestelde Stedenbouwkundige Structuurvisie (hierna: de structuurvisie) aangewezen als een zogeheten "Verdichtingslocatie". Op de verbeelding bij de structuurvisie zijn twee panorama’s bij het perceel weergegeven, waarmee is bedoeld aan te geven dat waarde wordt gehecht aan het behoud van het plaatselijke doorzicht naar het achterliggende landschap. Het college heeft gestreefd naar zowel de mogelijkheid van verdichting als het behoud van het aanwezige panorama ter plaatse, zoals volgt uit de commentaarnota bij het ontwerpprojectbesluit. In de ruimtelijke onderbouwing bij het projectbesluit is vermeld dat een groene onderbreking in de begeleidende bebouwing karakteristiek is voor de dorpse landelijke lintbebouwing. De voorziene bebouwing op het perceel maakt zich in uitstraling en ruimtelijke opzet los van de aangrenzende lintbebouwing en vormt door de zelfstandige positie een verbijzondering van het lint en markeert daarmee de locatie van het doorzicht, aldus de ruimtelijke onderbouwing.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, mede gelet op de structuurvisie en commentaarnota geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het belang van (behoud van) een doorkijk zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang bij volledige continuering van de lintbebouwing ter plaatse.
Dat vergunninghouder zich bereid heeft getoond de mogelijkheden van een alternatief bouwplan met lintbebouwing te onderzoeken en in een overleg met [appellanten] een schetsplan in deze zin heeft getoond, doet er niet aan af dat het college dient te beslissen omtrent het verlenen van een projectbesluit ten behoeve van het bouwplan zoals dat in de aanvraag is neergelegd. In dit verband heeft vergunninghouder ter zitting verklaard dat zij geen nieuwe aanvraag heeft ingediend en een alternatief heeft bestudeerd voor het geval het onderhavige projectbesluit en de bouwvergunning niet onherroepelijk worden. Het bestaan van alternatieven kan slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Deze situatie doet zich niet voor. Mede nu in de structuurvisie en commentaarnota waarde wordt gehecht aan het behoud van het ter plaatse bestaande doorzicht naar het achterland, is niet gebleken dat met verwezenlijking van het door [appellanten] bedoelde alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, griffier.
w.g. Borman w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
357-761.