ECLI:NL:RVS:2014:3628

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
201400613/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen besluit staatssecretaris over uitstel van vertrek op medische gronden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 december 2013 zijn beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend om op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, omdat hij medisch niet in staat was om te reizen. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel had op 18 april 2013 deze aanvraag ingewilligd en uitstel van vertrek verleend tot uiterlijk 18 oktober 2013. Echter, op 10 juli 2013 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling stelde hoger beroep in tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 10 juni 2014 werd de zaak behandeld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat, betoogde dat het beleid van de staatssecretaris om het uitstel van vertrek automatisch te laten eindigen bij beëindiging van de ziekenhuisopname onredelijk was. Hij stelde dat dit beleid kan leiden tot een verblijfsgat, omdat vreemdelingen vaak pas kort voor de beëindiging van hun opname worden geïnformeerd. Dit zou hen verhinderen tijdig een nieuwe aanvraag in te dienen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het beleid van de staatssecretaris inderdaad kan leiden tot onwenselijke situaties, maar dat in dit specifieke geval de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om tijdig een nieuwe aanvraag in te dienen. De beëindiging van het uitstel van vertrek was niet het gevolg van de beëindiging van de opname, maar van het verstrijken van de maximale termijn. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

201400613/1/V1.
Datum uitspraak: 30 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 24 december 2013 in zaak nr. 13/17962 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2013 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (lees: de staatssecretaris) een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, ingewilligd en hem uitstel van vertrek verleend voor de duur van zijn opname, met ingang van 18 april 2013 tot uiterlijk 18 oktober 2013.
Bij besluit van 10 juli 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 december 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2014, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, advocaat te Dordrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. L. Verheijen, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege, zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Ingevolge artikel 3.46, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), voor zover thans van belang, wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a of c, van de Vw 2000, en evenmin op het feit dat de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk is geregeld, indien de vreemdeling ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 heeft gehad.
2. In de eerste grief betoogt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beleid van de staatssecretaris om het aan een vreemdeling op grond van zijn ziekenhuisopname verleende uitstel van vertrek bij beëindiging van deze opname van rechtswege te laten eindigen, onredelijk is. Hij voert daartoe aan dat een vreemdeling veelal pas daags voor de beëindiging van de ziekenhuisopname over deze beëindiging wordt geïnformeerd, in welk geval hij niet in staat is tijdig een nieuwe aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 in te dienen. Volgens de vreemdeling ontstaat in dat geval een verblijfsgat en duurt het langer voordat de desbetreffende vreemdeling in aanmerking kan komen voor de in artikel 3.46, vierde lid, van het Vb 2000 opgenomen vrijstelling, terwijl diens medische situatie mogelijk voortduurt.
2.1. In IND-werkinstructie nr. 2010/15 (hierna: de werkinstructie) is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld.
"4.1 Termijn stellen aan artikel 64 Vw periode
De periode dat uitzetting achterwege wordt gelaten op grond van artikel 64 Vw dient altijd exact te worden benoemd. Als ingangsdatum van de toepassing van artikel 64 Vw dient de datum van de beslissing op de aanvraag gehanteerd te worden. Artikel 64 Vw wordt niet met terugwerkende kracht verleend (zie ook ABRS 200803012/1). Het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 Vw kan in beginsel worden verleend voor een periode dat door BMA in het advies wordt genoemd. Indien het BMA aangeeft dat het medisch gezien niet duidelijk is hoe lang de medische beletselen aanwezig zullen zijn of als de duur van de behandeling niet bekend is, kan artikel 64 Vw verleend worden voor een periode van maximaal een jaar.
Indien ten aanzien van een vreemdeling de uitzetting achterwege wordt gelaten op grond van artikel 64 Vw, is het aan de vreemdeling zelf om na afloop van deze periode een nieuwe aanvraag in te dienen. Er zal niet ambtshalve getoetst worden of betrokkene nog steeds in aanmerking komt voor het achterwege laten van de uitzetting op grond van artikel 64 Vw.
Indien het BMA bij opvolgende aanvragen om de toepassing van artikel 64 Vw de exacte periode dat er medische beletselen zullen zijn nog steeds niet kan noemen, zal artikel 64 Vw telkens voor een jaar moeten worden toegepast. Tevens zal betrokkene verwezen worden naar de reguliere procedure in het kader van medische behandeling (zoals bedoeld in deel B8 Vc). Zie hiervoor het AOI inzake artikel 64 Vw.
[…] Om te voorkomen dat er een verblijfsgat ontstaat door na afloop van het verleende uitstel van vertrek opnieuw artikel 64 Vw aan te moeten vragen, terwijl de medische situatie voortduurt, kan de vreemdeling een opvolgende aanvraag via de zogenaamde ‘Spekman-route’ indienen (zie A4/7.2.1.1 Vc). Hij zal in dat geval wel minimaal twee weken voor afloop van het uitstel van vertrek alle benodigde documenten moeten overleggen.
4.2 Ziekenhuisopname
Indien een vreemdeling acuut wordt opgenomen in het ziekenhuis moet geconcludeerd worden dat onomstotelijk vaststaat dat hij of zij om medische redenen niet kan reizen. In dat geval kan het achterwege laten van uitzetting op grond van artikel 64 Vw direct, zonder advies van het BMA, worden toegepast voor de duur van de opname met een maximum van een half jaar. Een eventuele aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw kan ingewilligd worden zonder advies van het BMA. Een bewijs van een ziekenhuisopname of een ander medisch bewijs, of een advies van de DT&V waaraan een dergelijk bewijs ten grondslag heeft gelegen, volstaat. Bij beëindiging van de ziekenhuisopname zal de vreemdeling een verzoek om toepassing artikel 64 Vw in moeten dienen, indien hij van mening is dat er redenen zijn om uitstel van vertrek te verlenen op medische gronden."
2.2. Het in paragraaf 4.2. van de werkinstructie neergelegde beleid om het aan een vreemdeling op grond van zijn ziekenhuisopname verleende uitstel van vertrek bij beëindiging van deze opname van rechtswege te laten eindigen, kan tot gevolg hebben dat de desbetreffende vreemdeling niet in staat is tijdig een nieuwe aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 via de zogenoemde 'Spekman-route' in te dienen. Hij zal immers mogelijk niet in staat zijn twee weken voor afloop van het aan hem verleende uitstel van vertrek de benodigde documenten over te leggen, indien hij pas daags voor de beëindiging van zijn opname over deze beëindiging wordt geïnformeerd. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris desgevraagd bevestigd dat de desbetreffende vreemdeling in dat geval niet kan voorkomen dat een verblijfsgat ontstaat. Dit is, zo licht de staatssecretaris toe, inherent aan het beleid om een aanvraag van een vreemdeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 niet eerder in te willigen dan met ingang van de datum van het inwilligende besluit alsmede aan het karakter van artikel 64 van de Vw 2000.
2.3. Uit het beleid, neergelegd in paragraaf 4.1 van de werkinstructie, volgt dat de staatssecretaris de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 via de zogenoemde 'Spekman-route' in te dienen, heeft gecreëerd om te voorkomen dat een verblijfsgat ontstaat doordat de desbetreffende vreemdeling na afloop van het aan hem verleende uitstel van vertrek een dergelijke aanvraag moet indienen, terwijl zijn medische situatie voortduurt. Dat een vreemdeling aan wie op grond van zijn ziekenhuisopname uitstel van vertrek is verleend, mogelijk niet kan voorkomen dat een verblijfsgat ontstaat, terwijl zijn medische situatie voortduurt, strookt niet met voormeld oogmerk. Verder brengt het karakter van artikel 64 van de Vw 2000 niet met zich dat het op die grond verleende uitstel van vertrek bij beëindiging van de ziekenhuisopname per definitie eindigt, omdat niet duidelijk is of nadien nog medische beletselen aanwezig zijn. Uit paragraaf 4.1 van de werkinstructie blijkt immers dat, indien het BMA vermeldt dat het medisch gezien niet duidelijk is hoe lang de medische beletselen aanwezig zullen zijn of als de duur van de behandeling niet bekend is, artikel 64 van de Vw 2000 toch voor een periode van maximaal een jaar kan worden verleend. Dat, zoals de staatssecretaris stelt, de procedure waarbij hij uitstel van vertrek op grond van een ziekenhuisopname verleent, een spoedkarakter heeft, leidt niet tot een ander oordeel. Dit spoedkarakter hoeft er immers niet aan in de weg te staan dat een voorziening wordt getroffen waardoor in de situatie dat een vreemdeling niet in staat is tijdig een nieuwe aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 in te dienen, terwijl zijn medische situatie voortduurt, een verblijfsgat kan worden voorkomen.
Derhalve is het onder paragraaf 4.2 van de werkinstructie opgenomen beleid, voor zover daarin een voorziening als hiervoor bedoeld ontbreekt, op het onjuiste uitgangspunt gebaseerd dat in voormelde situatie het ontstaan van een verblijfsgat onvermijdelijk is. De klacht is terecht voorgedragen.
2.4. De grief kan echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting bij de Afdeling desgevraagd verklaard dat de opname van de vreemdeling op 12 november 2013 is beëindigd. Het aan de vreemdeling verleende uitstel van vertrek is in dit geval dan ook niet door beëindiging van de opname geëindigd, maar door het verstrijken van de maximale termijn, op 18 oktober 2013. Vervolgens heeft de vreemdeling eerst op 24 december 2013, na een nieuwe opname op 21 december 2013, een nieuwe aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend. Onder deze omstandigheden heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat een verblijfsgat is ontstaan, omdat hij niet in staat was tijdig een nieuwe aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 in te dienen. Een voorziening als hiervoor in 2.3. bedoeld, kan de vreemdeling derhalve niet baten.
De grief faalt.
3. De tweede grief mist zelfstandige betekenis.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Oudeboon-van Rooij, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Oudeboon-van Rooij
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2014
487.