ECLI:NL:RVS:2014:3625

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
201400496/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de minister inzake investeringsaftrek Mijnbouwwet en hoger beroep door NAM

Op 8 oktober 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: de NAM) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de afwijzing door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van de aanvraag van de NAM om het voorkomen van gas met de aanduiding K07-FE-NW aan te wijzen voor investeringsaftrek op basis van artikel 68a van de Mijnbouwwet. De minister had op 30 januari 2012 de aanvraag afgewezen en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De NAM heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat zij onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit is gebaseerd op de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, die bepalen dat hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank in deze zaak uitsluitend bij het gerechtshof kan worden ingesteld. De Afdeling heeft het hogerberoepschrift dan ook ter verdere behandeling naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden doorgezonden. De griffier van de Raad van State is opgedragen om het door de NAM betaalde griffierecht van € 478,00 terug te betalen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van correcte rechtsgang en bevoegdheidsverdeling binnen de bestuursrechtspraak.

Uitspraak

201400496/1/A4.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., gevestigd te Assen (hierna: de NAM),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2013 in zaak nr. 12/1010 in het geding tussen:
de NAM
en
de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: de minister van Economische Zaken).
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2012 heeft de minister de aanvraag van de NAM om het voorkomen van gas met de aanduiding K07-FE-NW aan te wijzen als voorkomen van gas waarop de investeringsaftrek als bedoeld in artikel 68a, eerste lid, van de Mijnbouwwet van toepassing is, afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2012 heeft de minister het door de NAM daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2013 heeft de rechtbank het door de NAM daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de NAM hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en bij de Afdeling. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het bij hem ingediende hogerberoepschrift ter verdere behandeling naar de Afdeling doorgezonden.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2. Het geschil heeft betrekking op de bevoegdheid van de minister, neergelegd in artikel 68a, eerste lid, van de Mijnbouwwet. Ingevolge dit artikellid kan, indien ten behoeve van de opsporing of winning van een door de minister aan te wijzen voorkomen van gas aan de zeezijde, wordt geïnvesteerd in ten aanzien van dat voorkomen niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen, de houder 25% van het investeringsbedrag aanvullend ten laste brengen van het resultaat als bedoeld in artikel 66, eerste lid. Een aanwijzing vindt plaats op aanvraag van de houder van een opsporings- of winningsvergunning indien het voorkomen voldoet aan bij ministeriële regeling vast te stellen regels omtrent afstand van het voorkomen tot bestaande infrastructuur, de omvang en de productiviteit van het voorkomen.
Artikel 68a is opgenomen in afdeling 5.1.1 (Afdrachten in verband met het opsporen en winnen van koolwaterstoffen).
3. Ingevolge artikel 8:105, eerste lid, van de Awb wordt het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank ingesteld bij de Afdeling, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
Ingevolge artikel 12 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan tegen een uitspraak van de rechtbank omtrent een besluit, genomen op grond van onder meer afdeling 5.1.1 van de Mijnbouwwet, hoger beroep worden ingesteld bij een gerechtshof.
4. Gelet hierop kan hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank niet worden ingesteld bij de Afdeling, maar uitsluitend bij het gerechtshof. De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De Afdeling zal het hogerberoepschrift ter verdere behandeling naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden doorzenden.
5. Redelijke toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan de NAM het door haar betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. Th.G. Drupsteen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
462-727.