ECLI:NL:RVS:2014:3619

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
201311688/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte nationaal paspoort op basis van vermoedens van fraude met reisdocumenten

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van de burgemeester van Amsterdam om een nationaal paspoort af te geven. De burgemeester had op 4 april 2012 de aanvraag van [appellant] afgewezen, waarna het bezwaar op 22 augustus 2012 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing op 13 november 2013. De burgemeester baseerde zijn beslissing op vermoedens van fraude met reisdocumenten, aangezien [appellant] in een periode van vijf jaar meerdere reisdocumenten als vermist had opgegeven zonder plausibele redenen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op goede gronden de afgifte van het paspoort had geweigerd, ondanks dat de opname van [appellant] in het Register paspoortsignaleringen op 26 april 2013 was opgeheven.

Tijdens de zitting op 9 september 2014 werd het procesbelang van [appellant] besproken, nu hij inmiddels in het bezit was van een paspoort. De Afdeling oordeelde dat het procesbelang enkel lag in een mogelijke proceskostenveroordeling. De Afdeling bevestigde dat de burgemeester zich terecht op het standpunt had gesteld dat er gegronde redenen waren om de aanvraag te weigeren, ook al was er geen strafrechtelijke veroordeling voor fraude. De burgemeester had een eigen beoordelingsbevoegdheid en het vermoeden van fraude was voldoende om de aanvraag af te wijzen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

201311688/1/A3.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2013 in zaak nr. 12/4901 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2012 heeft de burgemeester een aanvraag van [appellant] om afgifte van een nationaal paspoort afgewezen.
Bij besluit van 22 augustus 2012 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, is verschenen.
Overwegingen
1. De Afdeling oordeelt ambtshalve dat nu [appellant] inmiddels de beschikking heeft over een nationaal paspoort, zijn procesbelang enkel is gelegen in een mogelijke proceskostenveroordeling in bezwaar.
2. Ingevolge artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet kan weigering of vervallenverklaring van een paspoort geschieden op verzoek van de minister die het aangaat, onderscheidenlijk een met de uitvoering van deze wet belaste autoriteit die het aangaat, indien het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken persoon handelingen heeft verricht of zal verrichten met of met betrekking tot reisdocumenten die het vertrouwen in reisdocumenten hebben geschaad of zullen schaden dan wel opzettelijk een ander in de gelegenheid heeft gesteld of zal stellen om zulke handelingen te verrichten met of met betrekking tot een aan de betrokken persoon verstrekt reisdocument.
Volgens paragraaf 6, onder A, van de Circulaire aanpassing signaleringsprocedure Paspoortwet bij vermoeden van misbruik met reisdocumenten (Stcrt. 2011, 7328; hierna: de Circulaire) is er onder meer reden voor signalering van een persoon, indien de houder drie keer binnen vijf jaar een reisdocument als vermist heeft opgegeven, terwijl daarvoor geen plausibele reden bestaat. Een plausibele reden kan bijvoorbeeld zijn beroving, diefstal of dementie van de betrokken persoon. Indien de houder zonder dergelijke reden zijn reisdocument is kwijtgeraakt, wordt dit aangemerkt als een vermissing zonder plausibele reden.
Voorts dient bij de vaststelling of aan het criterium van drie vermissingen binnen vijf jaar is voldaan telkens te worden nagegaan, hoe vaak de betrokken persoon, gerekend vanaf de datum van de verklaring omtrent de vermissing die door de uitgevende instantie is opgemaakt, in de daaraan voorafgaande vijf jaar een reisdocument als vermist heeft gemeld, zonder dat daarvoor een plausibele reden kon worden gegeven.
3. Aan het besluit op bezwaar van 22 augustus 2012 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat [appellant] in een periode van vijf jaar twee Nederlandse identiteitskaarten en een paspoort als vermist heeft opgegeven. Voorts is aan het besluit ten grondslag gelegd dat de personalia van [appellant] met ingang van 7 mei 2008 door het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten zijn opgenomen in het Register paspoortsignaleringen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: het Register) ten gevolge van een vermoeden van fraude met reisdocumenten.
4. De rechtbank heeft onder vermelding van de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2009 in zaak nr. 200903023/1/A3 overwogen, dat de burgemeester na verloop van twee jaar om verlenging van de opname in het Register had moeten verzoeken maar dit niet heeft gedaan. Dat de opname in het Register ook na 7 mei 2010 is gehandhaafd en eerst op 26 april 2013 is opgeheven doet evenwel niet af aan de omstandigheid dat [appellant] frauduleuze handelingen heeft verricht met betrekking tot reisdocumenten die het vertrouwen in reisdocumenten hebben geschaad als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester op goede gronden de afgifte van een nationaal paspoort heeft geweigerd.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester bij brieven van 31 juli 2013 onderscheidenlijk 17 oktober 2013 te kennen heeft gegeven dat er bij de uitschrijving uit het Register per 26 april 2013 geen gronden meer waren om afgifte van een nationaal paspoort te weigeren en daartoe ook geen gronden aanwezig waren ten tijde van de aanvraag die heeft geleid tot het besluit van 4 april 2012. Volgens [appellant] heeft de rechtbank daarom ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester de aanvraag om afgifte van een nationaal paspoort kon weigeren op grond van het vermoeden van fraude. Het geschil in beroep spitste zich toe op het opnemen van zijn personalia in het Register, aldus [appellant].
5.1. In de brief van 31 juli 2013 heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding meer is om een aanvraag van [appellant] om afgifte van een nationaal paspoort af te wijzen, nu diens personalia met ingang van 26 april 2013 niet meer zijn opgenomen in het Register. Dit standpunt heeft de burgemeester ingenomen ten aanzien van een toekomstige aanvraag tot afgifte van een nationaal paspoort en niet ten aanzien van de aanvraag van 5 januari 2012. In de brief van 17 oktober 2013 heeft de burgemeester in aansluiting op voormelde brief van 31 juli 2013 bevestigd dat er zijns inziens geen aanleiding is om te concluderen dat al voor 26 april 2013 geen gronden meer aanwezig waren om afgifte van een nationaal paspoort te weigeren.
De rechtbank heeft gelet hierop terecht geen reden gezien te oordelen dat de burgemeester zich in voormelde brieven op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag om afgifte van een nationaal paspoort bij nader inzien had moeten worden ingewilligd. Daarbij is van belang dat de burgemeester aan het besluit van 22 augustus 2012 naast de signalering ook het vermoeden van fraude met een paspoort ten grondslag heeft gelegd en de omstandigheid dat [appellant] binnen vijf jaar drie reisdocumenten als vermist heeft opgegeven. Ter zitting bij de rechtbank heeft de burgemeester herhaald dat ook deze gronden aan het besluit van 22 augustus 2012 ten grondslag zijn gelegd. [appellant] kan derhalve niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het geschil zich toespitste op het opnemen van zijn personalia in het Register.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog in beroep dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij fraude heeft gepleegd met reisdocumenten en dit een grond is om ingevolge artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet de aanvraag af te wijzen. Hiertoe voert hij aan dat, hoewel door de gemeente Amsterdam op 11 maart 2008 aangifte is gedaan van fraude met reisdocumenten, niet in rechte is vast komen te staan dat hij heeft gefraudeerd. Ook voert hij aan dat als al fraude zou zijn gepleegd, deze eenvoudig te voorkomen was geweest als bij de behandeling van de aanvraag om afgifte van een reisdocument de foto’s goed waren gecontroleerd.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank evenzeer ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog in beroep dat het tijdsverloop tussen de gestelde fraude en het besluit op bezwaar van 22 augustus 2012 zodanig is, dat het vermoeden van fraude niet meer aan [appellant] kan worden tegengeworpen.
6.1. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn betogen in beroep is terecht voorgedragen, maar kan hem gelet op het volgende niet baten.
Op 13 juni 2007 is een paspoort verstrekt onder het nummer [...]. De aanvrager legitimeerde zich met een identiteitskaart op naam van [appellant]. Ook op 10 maart 2008 is een paspoort aangevraagd op naam van [appellant]. Naar aanleiding van deze tweede aanvraag is een onderzoek verricht door het Team Identiteitsfraude. Dit team heeft bij brief van 18 maart 2008 geconcludeerd dat de pasfoto bij het paspoort onder het nummer [...] zodanig afwijkt van de pasfoto’s die zijn overgelegd bij de aanvraag van 10 maart 2008 en bij vorige aanvragen van [appellant], dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat het niet dezelfde personen betreft. [appellant] had de identiteitskaart waarmee de aanvrager van het paspoort zich legitimeerde niet als vermist opgegeven en deze identiteitskaart was ten tijde van de aanvraag van 10 maart 2008 weer in zijn bezit. Op 28 februari 2008 heeft [appellant] het paspoort onder het nummer [...] als vermist opgegeven. Uit het proces-verbaal van de aangifte van vermissing blijkt dat [appellant] dit paspoort op 16 juni 2007 is kwijtgeraakt. [appellant] had derhalve in ieder geval van 13 juni 2007 tot 16 juni 2007 voormeld paspoort in zijn bezit, waarop een foto staat van naar moet worden aangenomen een andere persoon dan hijzelf.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat een gegrond vermoeden bestaat dat [appellant] door te frauderen met het paspoort onder nummer [...], handelingen heeft verricht die het vertrouwen in reisdocumenten hebben geschaad als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet. Hieraan doet niet af dat [appellant] nooit strafrechtelijk is veroordeeld voor fraude met reisdocumenten, aangezien voor het bestaan van een gegrond vermoeden, als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet, geen veroordeling is vereist. De burgemeester heeft een eigen beoordelingsbevoegdheid. Dat de fraude eenvoudig te voorkomen was geweest als de foto’s goed waren gecontroleerd, zoals [appellant] heeft gesteld, is, indien al juist, geen rechtvaardiging voor het plegen van fraude.
Voorts heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat de termijn tussen het besluit op bezwaar van 22 augustus 2012 en het vermoeden van fraude met het paspoort onder nummer [...] niet zodanig lang is, dat dit vermoeden van fraude niet meer aan [appellant] kan worden tegengeworpen. Hierbij is van belang dat uit het gedrag van [appellant] niet kan worden afgeleid dat hij het vertrouwen in reisdocumenten niet meer zal schaden, als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet. In dit kader heeft de burgemeester er terecht op gewezen dat [appellant] een aantal maanden in detentie heeft gezeten en derhalve geen gebruik kon maken van reisdocumenten. Voorts is niet in geschil dat [appellant] op 4 mei 2007, 10 maart 2008 en 25 augustus 2009 reisdocumenten als vermist heeft opgegeven, terwijl daarvoor geen plausibele reden bestond. Dit vormt gelet op artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet in verbinding gelezen met paragraaf 6, onder A, van de Circulaire eveneens een afwijzingsgrond van de aanvraag tot afgifte van een nationaal paspoort.
De betogen falen.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
195-816.