ECLI:NL:RVS:2014:360

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
201308312/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan dijkverzwaring Nieuw-Lekkerland en gevolgen voor agrarische bedrijfsvoering

Op 5 februari 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Bp Dijkverzwaren Nieuw-Lekkerland" dat op 2 juli 2013 door de raad van de gemeente Molenwaard was vastgesteld. Appellant sub 1, een melkveehouder, en appellant sub 2, een bewoner van Nieuw-Lekkerland, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 20 december 2013, waarbij beide appellanten en vertegenwoordigers van de raad en andere betrokken partijen aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft, maar dat deze vrijheid niet onbeperkt is. De Afdeling toetst of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Appellant sub 1 betoogt dat de dijkverzwaring zijn bedrijfsvoering onevenredig schaadt, omdat hij zijn gebouwen moet verplaatsen en dat het agrarisch bouwvlak ten onrechte is wegbestemd. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de bestemming "Wonen" aan een perceel is toegekend op verzoek van de eigenaren, maar de Afdeling oordeelt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de dijkversterking voor de bedrijfsvoering van appellant sub 1.

Appellant sub 2 heeft bezwaar gemaakt tegen de verbreding van de bakwetering die zijn erf en tuin aantast. De raad heeft betoogd dat de verbreding noodzakelijk is voor de dijkversterking en dat de bestemming van het terrein ongewijzigd blijft. De Afdeling oordeelt dat het beroep van appellant sub 2 gedeeltelijk gegrond is, omdat de raad niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de wijziging van de bestemming van een strook grond langs de bakwetering.

De Afdeling vernietigt het besluit van de raad voor zover het betreft de bestemming "Agrarisch" die is toegekend aan de strook grond langs de bakwetering en draagt de raad op om binnen zesentwintig weken het gebrek in het besluit te herstellen. De raad wordt ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant sub 2.

Uitspraak

201308312/1/R4.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak (als bedoeld in artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht), in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Molenwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bp Dijkverzwaren Nieuw-Lekkerland" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2013, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. A.M. Bos, en de raad, vertegenwoordigd door ing. F. Both Msc, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn het Waterschap Rivierenland, vertegenwoordigd door D.L. van der Kooij, A. de Fockert , M. Slimmens en G. Westerhof, allen werkzaam bij het waterschap, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. M.J.G. van Hintum, O.J.H. Bongers en Ing. J.A. Beijersbergen, allen werkzaam bij de provincie, ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Met het plan worden de maatregelen die zijn voorgenomen in verband met de dijkversterking in het plangebied, planologisch ingepast.
[appellant sub 1]
3. Ingevolge artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
4. [appellant sub 1] exploiteert een melkveehouderij op het adres [locatie 1]. De geproduceerde melk wordt op het bedrijf verwerkt tot zuivelproducten. [appellant sub 1] betoogt dat het agrarisch bouwvlak op het door hem aangekochte perceel Nieuw-Lekkerland, sectie [.], nummer […], voorheen behorend bij [locatie 2], ten onrechte, en in afwijking van het ontwerpplan, geheel is wegbestemd. Door de voorgenomen dijkverzwaring is hij genoodzaakt zijn gebouwen ten zuiden van de Bakwetering te reconstrueren, en daardoor zullen de voeropslagplaatsen moeten worden verplaatst. Deze moeten worden gerealiseerd ten zuidoosten van de aanwezige kuilplaten, hetgeen door het ontbreken van een bouwvlak echter onmogelijk is.
[appellant sub 1] betoogt voorts dat aan het perceel [locatie 2] ten onrechte, in afwijking van het ontwerpplan, de bestemming "Wonen" is toegekend. Voorheen had dit perceel een agrarische bestemming. Hij stelt dat bouwen aan de noordzijde van zijn bedrijf, grenzend aan voornoemde woonbestemming, nodig is omdat hij vanwege de dijkverzwaring zijn kaasmakerij naar het zuiden moet verplaatsen. Teneinde gescheiden circuits te behouden dient de quarantainestal daarom naar het noordelijk deel te worden verplaatst, aldus [appellant sub 1].
4.1. De raad betoogt dat voornoemd perceel nummer 511 in het sinds 31 mei 2013 in rechte onaantastbare bestemmingsplan "Buitengebied Nieuw-Lekkerland" (hierna: Buitengebied) de bestemming "Agrarische doeleinden" zonder bouwvlak heeft gekregen, en dat met deze bestemming in het plan is rekening gehouden.
De raad betoogt voorts dat de bestemming "Wonen" op [locatie 2] is toegekend op verzoek van de eigenaren van dat perceel. Aan de wens van deze bewoners is tegemoet gekomen omdat het agrarisch bouwvlak voor [locatie 2] onvoldoende mogelijkheden biedt voor de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf. De raad betoogt voorts dat de afstand tussen het bestemmingsvlak van de woonbestemming en de dichtstbijzijnde schuur waar vee wordt gestald 55 meter is, waarmee in de bestaande situatie wordt voldaan aan de gemeentelijke geurverordening, waarin is bepaald dat de afstand tussen geurgevoelige objecten en het bedrijf minimaal 25 meter moet bedragen. Voor zover uitbreidingsmogelijkheden ten noorden van de wetering worden beperkt, kan planschadevergoeding worden gevraagd, aldus de raad.
4.2. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] in verband met de dijkversterking genoodzaakt is zijn bedrijf deels opnieuw in te richten. De raad is niet ingegaan op hetgeen [appellant sub 1] in dit verband naar voren heeft gebracht, in het bijzonder de verplaatsing van de kaasmakerij en de in verband daarmee gewenste plaats voor de quarantainestal, maar heeft zich beperkt tot een verwijzing naar het bestemmingsplan "Buitengebied" en een beoordeling van de bestaande situatie. Gelet op de omstandigheden van het geval had de raad naar het oordeel van de Afdeling de gevolgen van de dijkverzwaring voor de toekomstige bedrijfsvoering van [appellant sub 1] moeten betrekken bij de beoordeling van de wenselijkheid van het behouden dan wel opnieuw opnemen van het bouwvlak op perceel 511 en bij de beoordeling van de wenselijkheid van het wijzigen van de agrarische bestemming van het perceel [locatie 2] in de bestemming "Wonen". Gelet op het voorgaande berust het besluit van de raad in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Dit betoog slaagt.
5. [appellant sub 1] betoogt dat het agrarisch bouwvlak op perceel […] vergroot had moeten worden.
5.1. De raad betoogt dat het agrarisch bouwvlak behorend bij het bedrijf van [appellant sub 1] in totaal 1,5 hectare groot is, hetgeen in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied". Volgens de raad komt dit overeen met het totaal oppervlak waarover [appellant sub 1] vóór de inwerkingtreding van het plan beschikte. [appellant sub 1] kan een verzoek tot wijziging doen, dat zal worden beoordeeld aan de hand van de daarvoor geldende voorwaarden in artikel 3, lid 3.7.3. van het plan.
5.2. [appellant sub 1] heeft het hiervoor weergegeven betoog van de raad niet bestreden. Gelet daarop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een bouwvlak van gelijke omvang als [appellant sub 1] voorheen tot zijn beschikking had kunnen toekennen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat [appellant sub 1] kan verzoeken om uitbreiding, welk verzoek volgens de daarvoor vastgestelde procedure zal worden beoordeeld.
Bestuurlijke lus
6. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen het gebrek in het besluit te herstellen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.
De raad dient binnen zesentwintig weken na verzending van deze uitspraak het onder 4.2 genoemde gebrek te herstellen door met inachtneming van de gevolgen van de dijkversterkingsmaatregelen voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] alsnog deugdelijk te motiveren dat [appellant sub 1] door het niet (opnieuw) opnemen van een bouwvlak op perceel Nieuw-Lekkerland, sectie E, nummer 511, alsmede door het toekennen van de bestemming "Wonen" aan het perceel [locatie 2] in zijn bedrijfsvoering niet onevenredig wordt geschaad, dan wel het plan in zoverre te wijzigen door het treffen van een andere planregeling.
[appellant sub 2]
7. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de in het plan opgenomen verplaatsing en verbreding van de bakwetering ter plaatse van zijn woonadres, [locatie 3]. Door deze verbreding in samenhang met de wijziging van de bestemming van een strook grond langs de bakwetering van "Tuin" in "Agrarisch" raakt hij ongeveer 500 m2 erf en tuin kwijt, aldus [appellant sub 2].
Voorts betoogt hij dat een terrein van 3300 m2 niet meer te gebruiken is voor beplanting en parkeren.
[appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte niets is gedaan met door hem voorgestelde alternatieven, onder meer zijn suggestie om de woning ongeveer 15 meter naar achteren verplaatsen.
7.1. De raad betoogt dat volgens het beleid van het waterschap een bakwetering een breedte van 10 meter moet hebben. In verband met het belang van [appellant sub 2] is deze ter plaatse van zijn voortuin terug gebracht tot de minimaal aanvaardbare breedte van 7 meter.
De raad betoogt voorts dat de bestemming van het terrein van 3300 m2 waar [appellant sub 2] waarschijnlijk op doelt ongewijzigd is ten opzichte van het vorige plan: de bestemming was en blijft agrarisch.
De raad betoogt voorts dat in het kader van het projectplan door het college van gedeputeerde staten uitgebreid is ingegaan op de door Duis van Damm aangevoerde alternatieven. De raad betoogt in dit verband dat hij verplaatsing van het huis niet wenselijk acht vanwege de verdere inbreuk op het open weidelandschap.
7.2. De verplaatsing en verbreding van de bakwetering behoort tot de maatregelen die zijn opgenomen in het door het algemeen bestuur van het Waterschap Rivierenland (hierna: het waterschap) op 26 april 2013 vastgestelde projectplan "Dijkversterking Kinderdijk - Schoonhovenseveer". Deze maatregelen worden nodig geacht in verband met de versterking van de dijken in het plangebied. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 29 januari 2014, in zaak nummer 201308001/1/A4, is er geen aanleiding het projectplan in strijd met het recht te achten. Met het bestemmingsplan wordt deze maatregel planologisch ingepast. Gelet daarop heeft de raad in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang dat gemoeid is met het planologisch mogelijk maken van deze maatregel, dan aan het belang van [appellant sub 2] bij het behoud van hetzelfde oppervlak aan erf en tuin.
7.3. [appellant sub 2] heeft niet bestreden dat de bestemming van het terrein van 3300 meter dat volgens hem niet meer gebruikt kan worden ongewijzigd is. Gelet daarop is er geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in zoverre een beperking van zijn mogelijkheden tot gevolg heeft.
7.4. [appellant sub 2] heeft geen plan overgelegd voor verplaatsing van de woning en niet aannemelijk gemaakt dat de verplaatsing van de woning voor hem tot een zo grote verbetering zou leiden dat de raad dit zwaarder zou moeten laten wegen dan het belang van het behoud van het open landschap. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid mocht uitgaan van een ongewijzigde situering van het huis van [appellant sub 2].
7.5. Ter zitting heeft de raad erkend dat een strook langs de bakwetering die voorheen de bestemming "Tuin" had, de bestemming "Agrarisch" heeft gekregen, terwijl dat niet de bedoeling was. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Dit betoog slaagt.
8. Voor zover het beroepschrift van [appellant sub 2] betrekking heeft op onteigening of vestiging van een zakelijk recht op zijn gronden, op het kappen van bomen, op wijzigingen in de tekeningen behorend bij het projectplan, op de plaatsing van een brug, op de situering van nutsleidingen en op de planning van de werkzaamheden voor het dijkverzwaringsproject in relatie tot het broedseizoen, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren geen betrekking hebben op het plan. Voor zover [appellant sub 2] heeft willen betogen dat voornoemde bezwaren tot onjuistheden in het plan hebben geleid, overweegt de Afdeling dat hij geen concrete argumenten heeft aangevoerd die deze opvatting aannemelijk maken.
9. Het beroep van [appellant sub 2] is gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 2 juli 2013 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft de bestemming "Agrarisch" die is toegekend aan de strook grond langs de bakwetering die voorheen was bestemd als "Tuin". Het beroep van [appellant sub 2] is voor het overige ongegrond.
10. Ten aanzien van [appellant sub 1] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
11. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Molenwaard van 2 juli 2013, voor zover dat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch", voor zover die bestemming is toegekend aan de strook grond langs de bakwetering die voorheen was bestemd als "Tuin";
III. draagt de raad van de gemeente Molenwaard op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Molenwaard tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Molenwaard aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Bestuurlijke lus
VII. draagt de raad van de gemeente Molenwaard op om binnen zesentwintig weken na verzending van deze uitspraak:
- het onder 4.2 genoemde gebrek te herstellen door met inachtneming van de gevolgen van de dijkversterkingsmaatregelen voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] alsnog deugdelijk te motiveren dat [appellant sub 1] door het niet (opnieuw) opnemen van een bouwvlak op perceel Nieuw-Lekkerland, sectie [.], nummer […], alsmede door het toekennen van de bestemming "Wonen" aan het perceel [locatie 2] niet onevenredig wordt geschaad in zijn bedrijfsvoering, dan wel het besluit in zoverre te wijzigen door het treffen van een andere planregeling;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
539.