ECLI:NL:RVS:2014:3590
Raad van State
- Hoger beroep
- A.B.M. Hent
- J. Verbeek
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 september 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 22 mei 2014 was afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 19 juni 2014 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzitter overwoog dat het verzoek was gericht op het voorkomen van de overdracht van de vreemdeling gedurende de behandeling van het hoger beroep. De voorzitter concludeerde dat er op dat moment geen reden was om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep zou worden vernietigd. Ondanks de aankondiging dat de vreemdeling op korte termijn zou worden overgedragen, zag de voorzitter geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
Daarom werd het verzoek als ongegrond afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 23 september 2014, door de voorzitter A.B.M. Hent in aanwezigheid van griffier J. Verbeek.