ECLI:NL:RVS:2014:359

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
201309630/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake goedkeuring projectplan waterkering door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 januari 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de stichting Stichting de Faunabescherming en anderen tegen besluiten van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, die goedkeuring verleenden aan een projectplan voor de versterking van de primaire waterkering in Noord-Holland. Dit project omvat onder andere de zandaanvulling ter versterking van de Noordzeekustzone.

De voorzitter heeft vastgesteld dat het projectplan en de bijbehorende vergunningen zijn voorbereid met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder de Natuurbeschermingswet 1998. De Faunabescherming en anderen vrezen dat de zandaanvulling zal leiden tot verlies van foerageergebied voor beschermde vogelsoorten, zoals de steenloper, scholekster en grote stern. Tijdens de zitting op 14 januari 2014 hebben de betrokken partijen hun standpunten toegelicht. De verweerders hebben aangegeven dat de werkzaamheden pas na 1 maart 2014 zullen beginnen en dat er voldoende foerageergebied zal blijven voor de vogels.

De voorzitter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De verwachting is dat de bodemprocedure binnen enkele maanden zal worden behandeld, en dat er voor augustus 2014 een einduitspraak zal zijn. De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de mogelijkheid voor de Faunabescherming en anderen om opnieuw een verzoek in te dienen indien er voor 1 juni 2014 werkzaamheden worden gestart die de strandhoofden aantasten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201309630/2/R6.
Datum uitspraak: 30 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting de Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen,
en anderen,
verzoekers,
en
1. het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
2. het college van hoofdingelanden van het Hoogheemraadschap
Hollands Noorderkwartier,
3. de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
(hierna: de staatssecretaris van EL&I),
4. de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister van I&M),
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2013, kenmerk 162293/246634, heeft het college van gedeputeerde staten goedkeuring verleend aan het projectplan van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor de versterking van de primaire waterkering Zwakke Schakels Noord-Holland gelegen in de gemeente Bergen en de gemeente Schagen.
Ter uitvoering van het projectplan heeft de staatssecretaris van EL&I bij besluit van 19 september 2013, kenmerk DGNR-RRE/13136271, een vergunning op grond van de artikelen 19d en 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor een aantal activiteiten ten behoeve van de kustversterking. Daarnaast zijn door verweerders ter uitvoering van het projectplan andere besluiten genomen. De uitvoeringsbesluiten zijn vermeld in de openbare kennisgeving zoals gepubliceerd in de Staatscourant (2013, 27924).
Tegen het projectplan en voornoemde vergunning krachtens de Nbw 1998 hebben onder meer de Faunabescherming en anderen beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben de Faunabescherming en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 januari 2014, waar de Faunabescherming en anderen, vertegenwoordigd door [waarnemend voorzitter], M.G. Zutt-van der Made en R.J. Struyk, het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers en mr. R.D. Reinders, beiden advocaat te Den Haag, mr. J. Lanting en ing. J.H. Eikelenboom, beiden werkzaam bij de provincie, het college van hoofdingelanden, vertegenwoordigd door mr. Schippers en mr. Reinders voornoemd, B.J.H. Koolstra, T.D. Jager, P.J.J. Oosterling, C.J. de Vries, A.A. Willig-Kos, allen werkzaam bij het hoogheemraadschap, en R.W. Witkamp, de staatssecretaris van EL&I, vertegenwoordigd door mr. Schippers en mr. Reinders voornoemd, en de minister van I&M, vertegenwoordigd door mr. Schippers en mr. Reinders voornoemd, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De bestreden besluiten zijn gecoördineerd voorbereid met toepassing van de artikelen 5.8 en 5.9 van de Waterwet. De besluiten zijn vervolgens gelijktijdig bekendgemaakt.
3. Het projectplan en de uitvoeringsbesluiten voorzien in de versterking van de Noordzeekustzone nabij de waterkering bij Callantsoog, de Pettemerduinen ten noorden van Petten en het dijklichaam van de Hondsbossche en Pettemer Zeewering (hierna: HPZ). De kustversterking wordt voornamelijk gerealiseerd door middel van een zeewaartse zandaanvulling. Ter plaatse van de HPZ bestaat de zandaanvulling uit de aanleg van een strand met bijbehorende onderwateroever en een waterkerende duinenrij. Deze kustversterking wordt uitgevoerd over de volle lengte van de HPZ.
4. Het verzoek van de Faunabescherming en anderen ziet op de gevolgen van de zandaanvulling ter plaatse van de HPZ voor een aantal vogelsoorten die bescherming genieten krachtens de Nbw 1998. De zandaanvulling leidt volgens de Faunabescherming en anderen tot een verlies van foerageergebied voor de steenloper, de scholekster en de grote stern. De bestaande strandhoofden, die voor een groot deel begroeid zijn met mosselen, zullen namelijk onder het zand verdwijnen. Dit verlies van foerageergebied zal leiden tot een verhoogde sterfte van voornoemde vogelsoorten.
4.1. Verweerders hebben ter zitting toegelicht dat de eerste fase van de werkzaamheden ter hoogte van de HPZ bestaat uit de zogeheten vooroeversuppletie, op een afstand van minimaal 100 m uit de kust. Deze werkzaamheden vangen aan op of na 1 maart 2014. Begin juni 2014 wordt gestart met de zandaanvulling in de directe nabijheid van de HPZ. De verwachting is dat vanaf dat moment 5 tot 6 strandhoofden per maand onder het zand verdwijnen. Dit betekent dat voor augustus 2014 hooguit 10 tot 12 strandhoofden verdwijnen. Op dat moment blijven ter plaatse van de HPZ nog minimaal 37 strandhoofden over. Bovendien is een gedeelte van de strandhoofden ten noorden van de HPZ inmiddels opgewaardeerd met "Elastocoast", hetgeen een toename van de mosseldichtheid op deze strandhoofden tot gevolg heeft. Het gaat onder meer om 16 strandhoofden nabij Grootte Keeten. Gelet hierop zal volgens verweerders gedurende de verwachtte looptijd van de bodemprocedure geen sprake zijn van een tekort aan foerageergebied voor vogels. De werkzaamheden zullen in zoverre niet leiden tot een verhoogde sterfte onder steenlopers, scholeksters en grote sterns.
4.2. Nu op onderhavige zaak de Crisis- en herstelwet van toepassing is, verwacht de voorzitter dat de zitting in de bodemprocedure gehouden wordt binnen een aantal maanden en dat in ieder geval vóór augustus 2014 einduitspraak zal worden gedaan. De Faunabescherming en anderen hebben de door verweerders gegeven toelichting over de beschikbaarheid van foerageergebied gedurende de verwachte looptijd van de bodemprocedure niet bestreden. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de betrokken werkzaamheden in zoverre zullen leiden tot onomkeerbare gevolgen.
5. Gelet op het vorengaande is naar het oordeel van de voorzitter met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek dient te worden afgewezen.
De voorzitter gaat ervan uit dat verweerders, indien zij in afwijking van de ter zitting gegeven toelichting vóór 1 juni 2014 een aanvang nemen met werkzaamheden die de strandhoofden ter hoogte van de HPZ aantasten, de Faunastichting en anderen hiervan op de hoogte zullen stellen. De Faunabescherming en anderen kunnen vervolgens zo nodig een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening indienen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2014
523-739.