ECLI:NL:RVS:2014:3583

Raad van State

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
201402663/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en niet-ontvankelijkheid van het beroep van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het beroep van een vreemdeling tegen de weigering van toegang door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling had op 27 juli 2013 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen. Dit besluit werd later door de staatssecretaris op 14 februari 2014 ingetrokken. De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard om het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 27 november 2013 te behandelen en had het beroepschrift ter behandeling aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doorgezonden. De vreemdeling stelde dat hij belang had bij de beoordeling van het beroep, omdat hem op 7 augustus 2013 een verblijfsvergunning asiel was verleend en hij schadevergoeding eiste voor de periode waarin hem ten onrechte de toegang was geweigerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de vreemdeling geen belang meer had bij de behandeling van het beroep, omdat de staatssecretaris het besluit van 27 november 2013 had ingetrokken. De vreemdeling had eerder al een beroep gedaan op schadevergoeding, maar dit was door de Afdeling afgewezen. De Afdeling concludeerde dat er geen grondslag meer was voor het besluit van de staatssecretaris en dat het beroep van de vreemdeling kennelijk niet-ontvankelijk was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak vond plaats op 16 september 2014.

Uitspraak

201402663/1/V3.
Datum uitspraak: 16 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
[de vreemdeling],
appellant,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2013 is de vreemdeling de toegang geweigerd. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 27 november 2013 heeft de staatssecretaris het administratief beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 februari 2014 heeft de staatssecretaris het besluit van 27 november 2013 ingetrokken.
Bij uitspraak van 21 maart 2014 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het door de vreemdeling tegen het besluit van 27 november 2013 ingestelde beroep kennis te nemen en het beroepschrift ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 5 mei 2014 heeft de vreemdeling desgevraagd toegelicht wat zijn belang bij de behandeling van het beroepschrift is.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft het besluit waartegen het beroep van de vreemdeling zich richt ingetrokken. De vreemdeling betoogt dat hij niettemin belang heeft bij beoordeling van dit beroep. Hij voert aan dat hem op 7 augustus 2013 een verblijfsvergunning asiel is verleend, dat hem op 27 juli 2013 ten onrechte de toegang is geweigerd, dat hem ten onrechte van 27 juli tot 7 augustus 2013 een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd en dat de staatssecretaris gehouden is hem voor die periode schadevergoeding toe te kennen. Hij stelt in dat verband dat hem in strijd met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie een effectief rechtsmiddel is onthouden.
2. Dit betoog miskent dat de Afdeling bij uitspraak van 6 februari 2014 in zaak nr. 201308274/1/V4 heeft overwogen dat de beroepen van de vreemdeling tegen de toegangsweigering en de vrijheidsontnemende maatregel gelijktijdig dienden te worden behandeld en dat de Afdeling vervolgens het geschil over die besluiten definitief heeft beslecht en het verzoek van de vreemdeling om schadevergoeding heeft afgewezen. Daarmee bestond er geen grondslag voor het besluit van de staatssecretaris van 27 november 2013, zodat de staatsecretaris dit besluit heeft mogen intrekken. Gelet op het voorgaande heeft de vreemdeling geen belang meer bij de behandeling van het beroep.
3. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2014
47.