ECLI:NL:RVS:2014:3583
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Toegangsweigering en niet-ontvankelijkheid van het beroep van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het beroep van een vreemdeling tegen de weigering van toegang door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling had op 27 juli 2013 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen. Dit besluit werd later door de staatssecretaris op 14 februari 2014 ingetrokken. De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard om het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 27 november 2013 te behandelen en had het beroepschrift ter behandeling aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doorgezonden. De vreemdeling stelde dat hij belang had bij de beoordeling van het beroep, omdat hem op 7 augustus 2013 een verblijfsvergunning asiel was verleend en hij schadevergoeding eiste voor de periode waarin hem ten onrechte de toegang was geweigerd.
De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de vreemdeling geen belang meer had bij de behandeling van het beroep, omdat de staatssecretaris het besluit van 27 november 2013 had ingetrokken. De vreemdeling had eerder al een beroep gedaan op schadevergoeding, maar dit was door de Afdeling afgewezen. De Afdeling concludeerde dat er geen grondslag meer was voor het besluit van de staatssecretaris en dat het beroep van de vreemdeling kennelijk niet-ontvankelijk was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.
De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak vond plaats op 16 september 2014.