201308969/2/A1.
Datum uitspraak: 27 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de stichting Nederlandse Tuinenstichting, gevestigd te Amsterdam,
de stichting Stichting Dorp en Erfgoed Arcen, gevestigd te Arcen, gemeente Venlo,
de vereniging Bond Heemschut, Vereniging tot Bescherming van Cultuurmonumenten in Nederland, Commissie Limburg, gevestigd te Roermond,
verzoekers (hierna: de Nederlandse Tuinenstichting en andere),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 augustus 2013 in zaken nrs. 12/1900, 13/249, 13/250, 13/269 en 13/295 in het geding tussen:
de Nederlandse Tuinenstichting en andere
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2012 heeft het college aan de gemeente Venlo een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een Multifunctionele Accommodatie op het perceel, kadastraal bekend onder Arcen en Velden, sectie D, nummer 2262, aan de zuidrand van Arcen, plaatselijk bekend als "het Ovaal".
Bij uitspraak van 15 augustus 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door de Nederlandse Tuinenstichting en andere daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de Nederlandse Tuinenstichting en andere hoger beroep ingesteld.
De Nederlandse Tuinenstichting en andere hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Nederlandse Tuinenstichting en andere hebben nog nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 januari 2014, waar de Nederlandse Tuinenstichting, vertegenwoordigd door mr. H. van der Heide, de Stichting Dorp en Erfgoed Arcen, vertegenwoordigd door R.A. Kaanen, de Bond Heemschut, Commissie Limburg, vertegenwoordigd door J. Vermeer, en het college, vertegenwoordigd door J.M. Vincken en mr. L.G.M.H. Bohnen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente, vertegenwoordigd door F.T.J. Nas, werkzaam bij de gemeente, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Voor dit geding wordt er van uitgegaan dat de Nederlandse Tuinenstichting en andere door de rechtbank terecht zijn ontvangen in hun beroep.
3. Het door de Nederlandse Tuinenstichting en andere gedane verzoek strekt tot schorsing van de verleende omgevingsvergunning, totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat de gemeente op korte termijn met de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van de Multifunctionele Accommodatie zal beginnen, waardoor een onomkeerbare situatie kan ontstaan.
4. De vraag of de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden.
Hetgeen de Nederlandse Tuinenstichting en andere in hoger beroep naar voren hebben gebracht geeft evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen omgevingsvergunning voor de bouw van de Multifunctionele Accommodatie mocht worden verleend.
4.1. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat de beslissing om aan een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan al dan niet medewerking te verlenen in dit geval tot de bevoegdheid van het college behoort, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om een omgevingsvergunning te verlenen.
4.2. Op voorhand bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat de aan de omgevingsvergunning ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden. Daarbij is in aanmerking genomen dat op voorhand geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het rapport "Ruimtelijke onderbouwing MFA, Arcen" van BRO van 26 november 2012 op alle relevante ruimtelijke consequenties van het project voor de omgeving is ingegaan en dat een motivering is gegeven waarom afwijking van het geldende planologisch regime in dit geval niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, waarbij gemotiveerd is aangegeven dat het bouwplan past binnen de doelstellingen van het rijks-, provinciaal en het thans geldende gemeentelijk beleid. In hetgeen de Nederlandse Tuinenstichting en andere in dit verband hebben aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding deze motivering op voorhand ontoereikend te achten.
4.3. Voorts bestaat evenmin reden om op voorhand aan te nemen dat de rechtbank ten onrechte in het in beroep aangevoerde geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de realisering van het bouwplan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied. Het college heeft in het kader van de beoordeling van het bouwplan in 2011 informeel overleg gevoerd met zowel de Rijksdienst voor cultureel erfgoed als het Steunpunt archeologie en monumentenzorg Limburg. In de van de ruimtelijke onderbouwing deel uitmakende cultuurhistorische quickscan van Van Meijel en RAAP van 12 april 2011 zijn een beschrijving van het gebied en aandachtspunten opgenomen en in de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de cultuurhistorisch-landschappelijke betekenis van het plangebied. Vermeld is dat de dorpskern van Arcen, het landschap en het kasteel samen een cultuurhistorische belevingswaarde hebben en dat de situering en het ontwerp van de voorziene Multifunctionele Accommodatie een verbinding maken tussen de kern van Arcen en het kasteel, die de cultuurhistorische waarden ter plaatse versterken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college daarmee een cultuurhistorische inbedding van de Multifunctionele Accommodatie op de voorziene locatie heeft gegeven en een waardering van de gevolgen die realisering ervan voor de cultuurhistorische aandachtspunten zal hebben.
Weliswaar bevat de door de Tuinenstichting en andere in hoger beroep overgelegde rapportage "Cultuurhistorische waardering buitenplaats Arcen en omgeving" van de Nederlandse Kastelenstichting van december 2013 een andere waardering van de gevolgen van het bouwplan voor de cultuurhistorische waarden ter plaatse, maar de omstandigheid dat er uiteenlopende waarderingen over het bouwplan bestaan, brengt niet zonder meer mee dat op voorhand moet worden aangenomen dat de in de ruimtelijke onderbouwing neergelegde cultuurhistorische inbedding van het bouwplan niet aan het besluit ten grondslag kan worden gelegd.
4.4. Evenmin vormt naar voorlopig oordeel van de voorzitter de omstandigheid dat het bouwplan ook op een andere locatie kan worden gerealiseerd grond voor het college om de omgevingsvergunning te weigeren, nu het college dient te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwplan, zoals dat is aangevraagd. Indien een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft naar voorlopig oordeel van de voorzitter terecht overwogen dat niet gebleken is, dat dat zo is. Het college heeft zich voor zijn standpunt dat de door de Nederlandse Tuinenstichting en andere genoemde alternatieve Wijdtveldlocatie voor realisering van het bouwplan minder geschikt is, gebaseerd op een door H&S adviseur uitgevoerd vergelijkend onderzoek. De rechtbank heeft in hetgeen in beroep is aangevoerd terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college zich niet op de resultaten van dit vergelijkend onderzoek mocht baseren. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat met de door de Nederlandse Tuinenstichting en andere genoemde mogelijkheid tot hergebruik van leegstaande panden in Arcen het uitgangspunt van één gecombineerde voorziening zou moeten worden verlaten en daarmee de grondslag van de aanvraag.
4.5. Hetgeen de Nederlandse Tuinenstichting en andere naar voren hebben gebracht betreffende het negatieve advies van de Kwaliteitscommissie Limburg van 20 september 2011 acht de voorzitter op voorhand onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het advies van de Kwaliteitscommissie Limburg.
4.6. De overige door de Nederlandse Tuinenstichting en andere in hoger beroep aangevoerde gronden bieden naar voorlopig oordeel van de voorzitter eveneens onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het besluit van 26 november 2012 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend.
4.7. Onder deze omstandigheden en na afweging van de betrokken belangen, wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2014
604.