ECLI:NL:RVS:2014:3569

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
201311326/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging geslachtsnaam van kinderen door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag tot wijziging van de geslachtsnaam van twee minderjarige kinderen, ingediend door hun moeder, [appellante]. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 18 januari 2013 de aanvraag afgewezen, omdat het huwelijk tussen [appellante] en haar echtgenoot nog niet was ontbonden. De rechtbank Den Haag heeft op 6 november 2013 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 juli 2014 behandeld. De moeder betoogde dat de staatssecretaris ten onrechte de aanvraag had afgewezen, omdat er een ongerechtvaardigd onderscheid zou zijn tussen kinderen die binnen en buiten een huwelijk zijn geboren, in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris stelde dat de wettelijke bepalingen, waaronder artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging, correct waren toegepast. De Afdeling oordeelde dat de termijn van vijf jaar voor verzorging en opvoeding, zoals vereist in de wet, niet was aangevangen omdat het huwelijk nog bestond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam van de kinderen had afgewezen. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201311326/1/A3.
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 november 2013 in zaak nr. 13/5526 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2013 heeft de staatssecretaris de aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam van [kind 1] en [kind 2] (hierna: de kinderen), kinderen van [appellante] en [echtgenoot], afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. O.H.A. Mo-Ajok, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.J. Sterkenburg, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 14 moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Twaalfde Protocol bij het EVRM moet genot van elk in de wet neergelegd recht worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend.
Ingevolge artikel 82 zijn echtgenoten jegens elkaar verplicht de tot het gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden en de kosten van die verzorging en opvoeding te dragen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit geslachtsnaamswijziging wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge het tweede lid is ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn van verzorging en opvoeding dan ten minste vijf jaren bedraagt.
2. [appellante] heeft verzocht om wijziging van de geslachtsnaam van de kinderen, omdat zij en haar [echtgenoot] reeds een jaar van tafel en bed gescheiden zijn en zij vanaf de geboorte van de kinderen hadden afgesproken dat die de naam van [appellante] zouden dragen. Dat is door omstandigheden niet gebeurd. De aanvraag is mede ingediend door [echtgenoot].
De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat het huwelijk tussen [appellante] en [echtgenoot] nog niet is ontbonden en daarmee niet is voldaan aan de termijn van vijf jaar van verzorging en opvoeding.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. In artikel 3, eerste lid, van het Besluit geslachtsnaamswijziging wordt een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen het geval waarin wordt verzocht om wijziging van de geslachtsnaam van een kind dat binnen een huwelijk is geboren en een kind dat daarbuiten is geboren. Dat onderscheid is in strijd met artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het twaalfde protocol van het EVRM. In het geval van een kind dat binnen een huwelijk is geboren, wordt een formeel criterium gebruikt, te weten het moment van ontbinding van het huwelijk, en in het geval van een kind dat buiten een huwelijk is geboren een feitelijk criterium. Het opvoeden van een kind is een feitelijke activiteit. Daarom dient de termijn dat de verzorgende ouder het kind verzorgt en opvoedt bepalend te zijn. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat de staatssecretaris het onderscheid dat in artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging is gemaakt, ten onrechte heeft gebaseerd op de verplichting die is vervat in artikel 82 van Boek 1 van het BW. Een ouder die niet met de andere ouder is gehuwd kan thans ook in rechte vorderen dat de andere ouder verplicht wordt een financiële bijdrage te leveren aan de kosten van de verzorging en opvoeding, zodat er geen verschil is met de verplichting van echtgenoten die uit die bepaling voortkomt. Daarnaast wordt artikel 82 in de dagelijkse praktijk haast nooit ingeroepen om een rechterlijk bevel te verkrijgen om de andere ouder te verplichten bij te dragen in de verzorging en opvoeding van een kind.
Nu [appellante] en [echtgenoot] reeds in de zomer van 2007 feitelijk niet meer als man en vrouw samenwoonden en [appellante] de kinderen verzorgde en opvoedde, heeft de staatssecretaris ten onrechte het verzoek afgewezen, aldus [appellante]. De rechtbank heeft dat miskend.
3.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante] aldus, dat zij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging onverbindend is, omdat daarin in strijd met artikel 8, gelezen in verband met artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol, een onderscheid wordt gemaakt voor het wijzigen van de geslachtsnaam van een kind dat binnen een huwelijk en een dat buiten het huwelijk is geboren.
3.2. Met artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging is beoogd aan te sluiten bij het moment van beëindiging van een samenlevingsverband tussen de ouders van een kind waarvan wordt verzocht de geslachtsnaam te wijzigen. In het geval van een huwelijk eindigt dit samenlevingsverband met de ontbinding ervan. In het geval van een ander samenlevingsverband hangt de beëindiging af van een feitelijke handeling. Reeds hierom zijn deze gevallen niet gelijk en bestaat geen grond voor het oordeel dat een ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt tussen het geval waarin wordt verzocht om wijziging van de geslachtsnaam van een kind dat binnen een huwelijk is geboren en een kind dat daarbuiten is geboren.
Dat, zoals [appellante] stelt, in gevallen dat twee personen buiten het huwelijk een kind hebben gekregen de ene ouder door middel van rechterlijke tussenkomst de andere ouder kan verplichten een financiële bijdrage te leveren in de kosten van de verzorging en opvoeding van het kind, leidt niet tot een ander oordeel. Artikel 82 bevat de verplichting voor beide echtgenoten om de kinderen te verzorgen en op te voeden, hetgeen meer omvat dan het leveren van een financiële bijdrage. Zoals de rechtbank heeft overwogen, duurt deze verplichting voort als de ouders niet meer samenleven maar nog wel gehuwd zijn. Daarnaast kan ook in het geval van een echtscheiding of ontbinding door middel van rechterlijke tussenkomst aan de ene ouder de verplichting worden opgelegd om een financiële bijdrage te leveren in de kosten van de verzorging en opvoeding van het kind.
Dat artikel 82 in de praktijk haast nooit in rechte wordt ingeroepen is niet van belang, omdat dit niet afdoet aan het bestaan van de hierin vervatte verplichting en hiermee niet is gezegd dat deze verplichting in het algemeen niet wordt nageleefd. [appellante] heeft voor het laatstgenoemde geen bewijs overgelegd.
Nu de verplichtingen van echtgenoten voor de verzorging en opvoeding van kinderen verder gaan dan de verplichtingen van twee personen die buiten een huwelijk gezamenlijk een kind hebben gekregen en deze verplichtingen ook op verschillende wijzen eindigen, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging in strijd is met voormelde bepalingen van het EVRM.
3.3. Het huwelijk tussen [appellante] en [echtgenoot] was ten tijde van het besluit van 28 mei 2013 niet ontbonden. Daarmee was de termijn van vijf jaar, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met het tweede lid, van het Besluit geslachtsnaamswijziging niet aangevangen. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam van de kinderen heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
4. [appellante] heeft haar betogen, dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging in strijd is met de bedoeling van artikel 7 van Boek 1 van het BW en dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid, niet nader gemotiveerd, zodat daarom aan die betogen voorbij wordt gegaan.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Borman w.g. Reuveny
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014
622.