201309563/1/A4.
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2013 in zaak nr. 13/397 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [wederpartij] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 13 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2012, voor zover dat betrekking heeft op het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009, vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit van 13 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen onder meer ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat zij in 2009 de door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat [wederpartij] niet heeft aangetoond alle kosten van kinderopvang te hebben betaald, maar dat wel aannemelijk is geworden dat zij kosten heeft gemaakt. Omdat het aannemelijk is dat [wederpartij] wel kosten heeft gemaakt, is het naar het oordeel van de rechtbank niet proportioneel en niet redelijk om de voorschotten kinderopvangtoeslag op nihil vast te stellen. Volgens de rechtbank had de Belastingdienst/Toeslagen het totaal van de aangetoonde daadwerkelijk betaalde kosten moeten aanmerken als de totale kosten van kinderopvang en op die basis de hoogte van de kinderopvangtoeslag moeten bepalen.
4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet aantonen dat zij de kosten van kinderopvang geheel heeft voldaan en dat zij, nu zij dat niet heeft aangetoond, geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is het voorschot daarom terecht op nihil vastgesteld.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is.
4.2. Uit de jaaropgave volgt dat [wederpartij] in 2009 in totaal € 6.039,00 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad, waarvan € 5.217,30 aan betalingen aan de gastouders. Uit de stukken, waaronder de door [wederpartij] overgelegde bankafschriften, volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot overmaakte aan het gastouderbureau en dat het gastouderbureau de maandelijkse voorschotten, na aftrek van de bemiddelingskosten, aan [wederpartij] overmaakte. Volgens de door [wederpartij] overgelegde kwitanties heeft zij in 2009 € 6011,10 contant aan de gastouders betaald voor kinderopvang. Naar het oordeel van de Afdeling kunnen deze kwitanties niet als bewijs van betaling aan de gastouders worden aangemerkt, aangezien deze betalingen onvoldoende zijn gestaafd met andere gegevens (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2012 in zaak nr. 201109345/1/A2). Daartoe wordt in aanmerking genomen dat de op de kwitanties vermelde data en bedragen niet met de op de overgelegde bankafschriften vermelde data en bedragen van geldopnames corresponderen. Onder meer is van belang dat de bedragen van de kwitanties van januari en februari 2009 hoger zijn dan het totaal van de bedragen die [wederpartij] blijkens de bankafschriften in of voorafgaand aan die maanden heeft opgenomen, dat in april, mei en juni 2009 ook grote bedragen zijn opgenomen terwijl in die maanden geen gebruik is gemaakt van kinderopvang en dat blijkens de kwitanties in november en december 2009 betalingen aan de gastouder zijn verricht terwijl in, of kort voorafgaand aan, die maanden geen geld is opgenomen. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat het op 9 juni 2009 opgenomen bedrag van € 4.000,00 is aangewend voor de betalingen die volgens de kwitanties in november en december 2009 zijn verricht.
4.3. Gelet op het voorgaande heeft [wederpartij] weliswaar aangetoond dat zij de bemiddelingskosten heeft voldaan, maar niet dat zij alle betalingen aan de gastouders heeft voldaan, zodat zij niet heeft aangetoond dat zij alle volgens de jaaropgave te betalen kosten heeft voldaan. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, betekent het feit dat [wederpartij] kan aantonen dat zij een deel van de kosten van kinderopvang wel heeft voldaan, niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2) baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52 van de Wko, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
[wederpartij] heeft op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen gegevens, waaronder de jaaropgave, verstrekt waaruit de door haar gemaakte afspraken over kinderopvang blijken. Nu het bedrag aan kosten dat [wederpartij] blijkens deze gegevens verschuldigd is, niet overeenkomt met het bedrag van de aangetoonde daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat [wederpartij] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag en de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag voor 2009 terecht op nihil heeft vastgesteld. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op het voorgaande, het aan [wederpartij] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag terecht op nihil heeft vastgesteld, behoeven de overige hogerberoepsgronden geen bespreking.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep, voor zover betrekking hebbend op het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009, gegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep alsnog in zoverre ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2013 in zaak nr. 13/397, voor zover het door [wederpartij] ingestelde beroep, in zoverre dat betrekking heeft op het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009, gegrond is verklaard en voor zover het besluit van 13 november 2012, in zoverre dat betrekking heeft op het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009, is vernietigd;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep, voor zover dat betrekking heeft op het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Borman w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014
190-687.