ECLI:NL:RVS:2014:3537

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201406510/1/V2 en 201406510/3/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H. Troostwijk
  • S.P.M. Zwinkels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 september 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en het hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 14 juni 2013 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. Tevens was er een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. De vreemdeling ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep op 4 augustus 2014 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Raad van State overwoog dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoende waren om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De voorzitter oordeelde dat de aangevoerde punten geen vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep als kennelijk ongegrond beschouwd en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 en de voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning kan worden verleend, evenals de rol van de Raad van State in het waarborgen van rechtsbescherming voor vreemdelingen.

Uitspraak

201406510/1/V2 en 201406510/3/V2.
Datum uitspraak: 15 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 augustus 2014 in zaak nr. 13/15469 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 augustus 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht. Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft verweerschriften ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2014 in zaak nr. 201307429/1/V2 en de herkomst van de vreemdeling uit Bagdad, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak van 4 augustus 2014 leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Zwinkels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2014
309-795.