ECLI:NL:RVS:2014:3534

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201403855/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op basis van onduidelijke identiteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die verzocht heeft om inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft dit verzoek op 3 juli 2013 afgewezen, omdat de identiteit van de appellant niet deugdelijk kon worden vastgesteld. De appellant, die zich noemde [appellant], heeft een W-document overgelegd, maar het college heeft geconcludeerd dat de gegevens op dit document niet overeenkomen met de werkelijke identiteit van de appellant. De rechtbank Den Haag heeft op 16 april 2014 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 september 2014 behandeld. De appellant was bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs en R.H. de Roy van Zuydewijn. De Afdeling heeft overwogen dat ingevolge artikel 8 van het EVRM iedereen recht heeft op respect voor zijn privéleven, maar dat dit recht niet onbeperkt is. De Afdeling heeft vastgesteld dat de appellant niet in staat was om zijn identiteit aan te tonen, wat een vereiste is voor inschrijving in de gba. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college niet verplicht was om de onjuiste gegevens van het W-document in de gba op te nemen.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing van het college om de inschrijving te weigeren was rechtmatig, omdat de identiteit van de appellant niet deugdelijk kon worden vastgesteld. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201403855/1/A3.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de persoon, zich noemend [appellant], woonplaats kiezende te Wassenaar,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 april 2014 in zaak nr. 14/251 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2013 heeft het college het verzoek van appellant om hem in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de gba) in te schrijven, afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2013 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2014 heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2014, waar appellant, bijgestaan door mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs en R.H. de Roy van Zuydewijn, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba), welke wet op 6 januari 2014 door de Wet basisregistratie personen is vervangen maar op dit geding nog van toepassing is, wordt op grond van zijn aangifte van verblijf en adres degene die niet in een basisadministratie is ingeschreven, naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derden van de tijd in Nederland verblijf zal houden en:
a. de Nederlandse nationaliteit bezit,
b. op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld, of
c. vreemdeling is en rechtmatig verblijf geniet als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000,
ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente waar hij zijn adres heeft.
Ingevolge het derde lid geschiedt inschrijving niet dan nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, is degene die ingevolge deze afdeling in persoon verschijnt bij het college van burgemeester en wethouders, verplicht desgevraagd met het oog op de vaststelling van zijn identiteit een op hem betrekking hebbend document over te leggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (hierna: de Wid).
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 2°, van de Wid worden als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld, aangewezen de documenten waarover een vreemdeling ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2. Appellant heeft het college verzocht hem in de gba in te schrijven op grond van een zogenoemd W-document, afgegeven ten name van [appellant], geboren op 12 december 1970 te Lomé in Togo.
Aan de na bezwaar gehandhaafde afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in het eerste gehoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) heeft verklaard dat zijn werkelijke naam [naam persoon] is en dat hij is geboren op [..-..-….] te Kpime Seva in Togo. Appellant heeft niet aan de hand van objectieve bronnen aannemelijk gemaakt dat hij [appellant] heet. Nu de identiteit van appellant niet is vastgesteld, was het college niet bevoegd hem in de gba in te schrijven. Dat de IND hem een W-document heeft gegeven waarop de naam [appellant] is vermeld en de gemeente eerder heeft geweigerd hem in te schrijven onder de naam [naam persoon] doet aan het voorgaande niet af. Voorts heeft het college aan het besluit van 9 december 2013 ten grondslag gelegd dat de afwijzing geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert.
3. Appellant betoogt dat het onderzoek dat heeft geleid tot de aangevallen uitspraak onzorgvuldig is geweest en de afwijzing, gelet op zijn belangen, onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen doel. De fout van de IND, door hem een W-document op naam van [appellant] te verstrekken, mag hem niet worden tegengeworpen. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college niet gehouden was hem, op basis van de gegevens van het geldige W-document, in de gba in te schrijven. Het W-document is een document als bedoeld in artikel 1 van de Wid en daarmee staat zijn identiteit vast. Verder is de aangevallen uitspraak in strijd met artikel 8 van het EVRM. Dat het college heeft geweigerd hem in de gba in te schrijven is een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Hij heeft behoefte aan rechtszekerheid. Bovendien is het voeren van een geslachtsnaam een persoonlijk identificatiemiddel. Inschrijving in de gba dient te worden gezien als effectuering van het recht op persoonlijke levenssfeer, aldus appellant.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de op het W-document opgenomen gegevens over de identiteit van appellant onjuist zijn. Door appellant is ter zitting bevestigd dat [appellant] niet zijn werkelijke naam is.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201310338/1/A3) moeten gegevens in de gba betrouwbaar en duidelijk zijn, nu de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat die gegevens in beginsel juist zijn.
Daargelaten of een W-document een document is als bedoeld in artikel 1 van de Wid, kon het door appellant overgelegde W-document, waarvan niet in geschil is dat de daarin opgenomen gegevens niet op hem betrekking hebben, niet worden aangemerkt als een document als bedoeld in artikel 77, eerst lid, van de Wet gba. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat appellant over een W-document beschikt, niet betekent dat het college gehouden is hem met de daarop vermelde onjuiste gegevens in de gba in te schrijven. Dat de weigering hem in te schrijven disproportioneel en onevenredig zou zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Artikel 26 van de Wet gba laat het college geen ruimte voor een belangenafweging. Voorts strekt artikel 8 van het EVRM niet zover, dat het college verplicht zou zijn gegevens op te nemen in de gba waarvan niet in geschil is dat deze onjuist zijn. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van het EVRM door te weigeren de onjuiste gegevens die staan vermeld op het W-document in de gba op te nemen.
Nu de identiteit van appellant niet deugdelijk kan worden vastgesteld, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college het verzoek van appellant op goede gronden heeft geweigerd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
43-773.