ECLI:NL:RVS:2014:3528

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201402949/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verlof voor het voorhanden hebben van vuurwapens door de korpschef van politieregio Brabant-Noord

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 6 maart 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De aanleiding voor de rechtszaak was de intrekking van het verlof voor het voorhanden hebben van vuurwapens door de korpschef van politieregio Brabant-Noord op 17 november 2011. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had het beroep van [appellant] tegen deze intrekking eveneens ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 9 september 2014 werd [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.J.A. van de Laar, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J. Koning. Ook de korpschef was aanwezig, vertegenwoordigd door J.M. Leijssen en P.P.W.M. Smelt. [appellant] voerde aan dat hij geen misbruik zou maken van het voorhanden hebben van wapens en dat er geen objectieve gronden zijn voor de intrekking van zijn verlof. Hij stelde dat hij geestelijk gezond is, geen strafblad heeft en dat zijn eerdere veroordeling niet onherroepelijk is.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de argumenten van [appellant] niet nieuw waren en slechts een herhaling vormden van wat eerder bij de rechtbank was aangevoerd. De rechtbank had in haar uitspraak al adequaat ingegaan op de bezwaren van [appellant]. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201402949/1/A3.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Maasdonk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2014 in zaak nr. 13/5674 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2011 heeft de korpschef van politieregio Brabant-Noord (thans: de korpschef van politie) het aan [appellant] verleende verlof voor het voorhanden hebben van vuurwapens ingetrokken.
Bij besluit van 7 november 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Koning, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de korpschef, vertegenwoordigd door J.M. Leijssen en P.P.W.M. Smelt, beiden werkzaam bij de politie, gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat hem wapens en munitie kunnen worden toevertrouwd en geen redelijke objectieve grond bestaat dat hij misbruik heeft gemaakt of zal maken van het voorhanden hebben van wapens of munitie. Hij heeft een goede naam, heeft geen strafblad en is geestelijk gezond. Het oordeel van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarbij hij zonder strafoplegging schuldig is bevonden aan bedreiging en het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, is niet onherroepelijk, nu hij daartegen cassatie bij de Hoge Raad heeft ingesteld. Voorts voert [appellant] aan dat hij in een emotionele bui zijn boosheid heeft geuit over het handelen van de curator die indertijd het faillissement van zijn vader afhandelde. Daarvoor heeft hij nadien zijn excuses gemaakt. Verder voert [appellant] aan dat hij de door de politie aangetroffen munitie, waarvoor hij geen vergunning had, tijdelijk voor zijn schietvereniging had opgeslagen in verband met de afbraak van het clubhuis.
2. Dit betoog is louter een herhaling van wat [appellant] bij de rechtbank heeft aangevoerd. Deze is in de aangevallen uitspraak hierop ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] niet aangevoerd dat en waarom de overwegingen van de rechtbank onjuist dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde geeft daarom geen aanleiding om die uitspraak te vernietigen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
43-773.