ECLI:NL:RVS:2014:3528
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking verlof voor het voorhanden hebben van vuurwapens door de korpschef van politieregio Brabant-Noord
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 6 maart 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De aanleiding voor de rechtszaak was de intrekking van het verlof voor het voorhanden hebben van vuurwapens door de korpschef van politieregio Brabant-Noord op 17 november 2011. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had het beroep van [appellant] tegen deze intrekking eveneens ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 9 september 2014 werd [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.J.A. van de Laar, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J. Koning. Ook de korpschef was aanwezig, vertegenwoordigd door J.M. Leijssen en P.P.W.M. Smelt. [appellant] voerde aan dat hij geen misbruik zou maken van het voorhanden hebben van wapens en dat er geen objectieve gronden zijn voor de intrekking van zijn verlof. Hij stelde dat hij geestelijk gezond is, geen strafblad heeft en dat zijn eerdere veroordeling niet onherroepelijk is.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de argumenten van [appellant] niet nieuw waren en slechts een herhaling vormden van wat eerder bij de rechtbank was aangevoerd. De rechtbank had in haar uitspraak al adequaat ingegaan op de bezwaren van [appellant]. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.