ECLI:NL:RVS:2014:3518

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201401468/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verlof voor het voorhanden hebben van wapens en munitie op basis van vrees voor misbruik

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 7 januari 2014 zijn beroep ongegrond verklaarde. De korpschef van de politieregio Flevoland had op 19 november 2012 geweigerd om aan [appellant] een verlof te verlenen voor het voorhanden hebben van wapens en munitie. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had in een eerder besluit van 10 juni 2013 het administratief beroep van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het verzoek om verlof voor wapens en munitie afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld, wat [appellant] in hoger beroep aanvecht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 augustus 2014 behandeld. [appellant] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris het verlof terecht had geweigerd. Hij betoogde dat de informatie in het proces-verbaal van 10 januari 2012 en het mutatierapport van 15 december 2009 onjuist was en dat hij niet gehoord was over deze stukken. De staatssecretaris had echter voldoende redenen om te vrezen dat [appellant] niet te vertrouwen was met wapens, gezien eerdere incidenten van huiselijk geweld en een transactie wegens mishandeling.

De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris de weigering van het verlof op een objectieve en toetsbare motivering had gebaseerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de eerdere incidenten en de psychische druk waaronder [appellant] stond, mee mocht wegen in zijn beslissing. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201401468/1/A3.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 januari 2014 in zaak nr. 13/3416 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2012 heeft de korpschef van de politieregio Flevoland geweigerd aan [appellant] een verlof te verlenen tot het voorhanden hebben van wapens en munitie.
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 19 november 2012 gedeeltelijk vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2014, waar [appellant], in persoon, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F.E.I.H. Muijtjens, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm) worden de in deze wet vermelde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven, vrijstellingen en ontheffingen, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan, geweigerd indien:
[…]
b. er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd;
c. er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt;
[…].
De Circulaire Wapens en Munitie 2013 (hierna: de Circulaire) vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor ambtenaren, belast met de uitvoering van de wapenwetgeving.
In onderdeel B, paragraaf 1.1 staat dat "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" twee verschillende omschrijvingen zijn voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen in de Circulaire wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het "vrees voor misbruik-criterium" kan daarom volgens de Circulaire analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een verlof betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie een persoon niet (langer) kan worden toevertrouwd.
Volgens onderdeel B, paragraaf 1.2 vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving, indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt een restrictief beleid gevoerd, waar het de toepassing van het criterium "geen vrees voor misbruik" betreft. Het weigeren, dan wel intrekken van een verlof is geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering voldoende reden om een verlof niet te verlenen. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering. Bij het onderzoek in verband met de vraag of vrees voor misbruik bestaat, kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen. Bij dergelijk onderzoek kan blijken van: a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken; b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten. De aanvrager van een in de Wwm genoemde vergunning mag op het moment van de aanvraag en tijdens het houderschap niet binnen de laatste acht jaren bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of het plegen van een misdrijf waarbij geweld of bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden. Vrijwillige betaling van een geldsom, als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (een transactie met het Openbaar Ministerie) wordt gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
In de Circulaire is als uitgangspunt neergelegd dat degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie in een bijzondere positie komt te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt volgens de Circulaire mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Het weigeren van een verlof is volgens de Circulaire een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van dit maatschappelijk belang, is blijkens de Circulaire daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken uitzondering voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Voorts blijkt uit de Circulaire dat de vrees voor misbruik eveneens kan worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid.
2. Aan het besluit van 10 juni 2013 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat in een proces-verbaal van 10 januari 2012 staat dat [appellant] op 31 december 2011 zijn ex-vrouw heeft mishandeld door haar keel meerdere malen dicht te knijpen, waarvan zij aangifte heeft gedaan en waarbij zij tevens verklaarde dat overmatig alcoholgebruik een rol speelde en dat hij op 15 december 2009 zijn ex-vrouw tegen een muur in de woning heeft geduwd, zoals staat in een mutatierapport van dezelfde datum. Voorts heeft de staatssecretaris aan het besluit van 10 juni 2013 ten grondslag gelegd dat [appellant] op 27 september 2002 met de Officier van Justitie een transactie van € 220,- is aangegaan wegens overtreding van artikel 300, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, eenvoudige mishandeling, en dat hij onder sterke psychische druk heeft gestaan. Gelet hierop bestaat reden te vrezen dat aan [appellant] het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd, aldus de staatssecretaris.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht het verlof tot voorhanden hebben van wapens en munitie heeft geweigerd. Hij voert daartoe aan dat hij over het proces-verbaal van 10 januari 2012 en het mutatierapport van 15 december 2009 niet is gehoord en dat deze zijn gebaseerd op onjuiste verklaringen van zijn ex-vrouw. Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de transactie uit 2002 heeft mogen meewegen in de beoordeling van de aanvraag van een verlof.
Tevens wijst [appellant] op zijn uitstekende staat van dienst bij de Koninklijke Landmacht, zoals blijkt uit een verklaring van zijn commandant, op zijn stabiliteit en integriteit, welke worden onderschreven door de secretaris van de schietvereniging waar hij lid van is en op een verklaring van een naaste collega. Tot slot voert [appellant] aan dat zijn privésituatie nu rustiger is, omdat sinds eind 2011 de relatie tussen hem en zijn ex-vrouw is verbroken.
3.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris het proces-verbaal van 10 januari 2012 en het mutatierapport van 15 december 2009 aan de weigering ten grondslag mocht leggen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 juli 2010 in zaak nr. 200909394/1/H3) mag in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsgelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. [appellant] heeft gesteld dat er geen mishandeling heeft plaatsgevonden, nu hij zijn ex-vrouw slechts op de gang had gezet om af te koelen en zijn ex-vrouw onwaarheden verspreidt. Hij heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat het proces-verbaal en het mutatierapport niet aan de weigering ten grondslag gelegd mochten worden. Het mutatierapport is niet alleen gebaseerd op verklaringen van de ex-vrouw van [appellant], maar ook op een verklaring van de zoon van de ex-vrouw en de indrukken van de politieambtenaren die bij [appellant] thuis zijn geweest na de melding van het huiselijk geweld. Zowel in administratief beroep als in beroep heeft [appellant] zich schriftelijk en tijdens een zitting mondeling kunnen uitlaten over de besluitvorming en de daaraan ten grondslag gelegde stukken. Gelet hierop, kunnen het proces-verbaal en het mutatierapport, anders dan [appellant] aanvoert, worden gezien als een objectief toetsbare motivering van de weigering. Op grond van de aan het proces-verbaal van 10 januari 2012 en het mutatierapport van 15 december 2009 ten grondslag liggende incidenten heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat kort voor het bij de rechtbank bestreden besluit tussen [appellant] en zijn ex-vrouw een gespannen situatie heerste, waardoor [appellant] onder sterke psychische druk stond.
De stelling van [appellant] dat in de Circulaire is opgenomen dat ‘het niet kunnen toevertrouwen’ onder andere wordt afgeleid uit een op het moment van de aanvraag binnen de laatste 8 jaren aangegane transactie wegens het plegen van een misdrijf, waarbij een al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, is op zichzelf juist. Dit neemt echter niet weg dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de transactie uit 2002 terecht niet op zichzelf als grondslag voor de weigering heeft gezien, maar deze wel bij de beoordeling van de aanvraag mocht betrekken. De stelling van [appellant] dat het een noodweersituatie betrof, treft geen doel, want het Openbaar Ministerie hanteert de transactie indien genoegzaam vaststaat dat strafwaardig gedrag aan de orde is.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat in de door [appellant] ingebrachte verklaringen waarin wordt gesteld dat hij een uitstekende staat van dienst kent en beschikt over stabiliteit en integriteit, gelet op het hiervoor vermelde proces-verbaal van 10 januari 2012 en het mutatierapport van 15 december 2009, onvoldoende grond kan worden gevonden voor het oordeel dat de vrees voor misbruik van wapens en munitie niet gerechtvaardigd is. De door [appellant] gestelde omstandigheid over de rust in zijn privésituatie doet voorts niet af aan de vrees voor misbruik van wapens en munitie, nu volgens de Circulaire geringe twijfel voldoende is om een verlof niet te verlenen.
Het betoog faalt.
4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen biedt hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen grond te oordelen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geweigerd aan [appellant] een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie te verlenen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
280-819.