ECLI:NL:RVS:2014:3516

Raad van State

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201401285/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 januari 2014. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en verschillende besluiten van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel vernietigd. De vreemdeling had aanvankelijk een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, maar er waren problemen ontstaan met de verlenging van deze vergunning. De staatssecretaris had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij hij stelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de vreemdeling een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning moest indienen, omdat hij niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn eerdere vergunning.

De Raad van State heeft het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard en het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht had betoogd dat de vreemdeling een nieuwe aanvraag moest indienen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de zaak van de vreemdeling en herstelde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die waren gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep.

De uitspraak van de Raad van State heeft belangrijke implicaties voor vreemdelingen die in een vergelijkbare situatie verkeren, omdat het bevestigt dat de staatssecretaris kan eisen dat vreemdelingen een nieuwe aanvraag indienen als zij niet langer voldoen aan de voorwaarden van hun verblijfsvergunning. Dit benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om goed op de hoogte te zijn van hun rechten en plichten onder de Vreemdelingenwet.

Uitspraak

201401285/1/V1.
Datum uitspraak: 16 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 januari 2014 in zaken nrs. 12/39163 en 12/37353 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen ingewilligd.
Bij besluit van 6 september 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van voormelde verblijfsvergunning ingewilligd.
Bij besluit van 31 oktober 2012 heeft de minister het door de vreemdeling tegen het besluit van 6 september 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 19 november 2012 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling tegen het besluit van 25 januari 2012 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen voor zover het de vaststelling van de hoogte van de door de vreemdeling betaalde leges betreft en bepaald dat een bedrag van € 820,00 aan te veel betaalde leges aan de vreemdeling wordt terugbetaald. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 januari 2014 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 31 oktober 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 6 september 2012 herroepen voor zover het de beperking van de aan de vreemdeling verleende verblijfsgunning betreft en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, dat de staatssecretaris de door de vreemdeling in bezwaar gemaakte kosten vergoedt en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit overigens in stand blijven.
Bij deze uitspraak heeft de rechtbank voorts het door de vreemdeling tegen het besluit van 19 november 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris de door de vreemdeling in bezwaar gemaakte kosten vergoedt, alsmede dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit overigens in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Hoger beroep van de staatssecretaris
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij van de vreemdeling mag vergen een aanvraag in te dienen om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verband houdend met het verblijfsdoel 'arbeid in loondienst', indien hij niet langer voldoet aan de voorwaarden van de hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. Daartoe wordt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2014 in zaak nr. 201310755/1/V2, overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdeling aldus zou worden gehinderd in zijn rechten onder Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003, betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB 2004 L 16 en - rectificatie - PB 2006 L 169).
De grief slaagt.
Incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
3. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), bezien in samenhang met artikel 83a, derde lid, en artikel 8:110, tweede lid, van de Awb, bedraagt de termijn voor het instellen van incidenteel hoger in een geval als dit vier weken en gaat deze in op de dag na die waarop de Afdeling de gronden van het hoger beroep aan de desbetreffende partij verzendt.
Nu de Afdeling het hogerberoepschrift van de staatssecretaris op 12 februari 2014 aan de vreemdeling heeft verzonden en het incidenteel hogerberoepschrift op 12 maart 2014 bij de Afdeling is ingekomen, heeft de vreemdeling - anders dan de staatssecretaris in zijn zienswijze betoogt -tijdig incidenteel hoger beroep ingesteld.
4. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
Conclusie
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond en het incidenteel hoger beroep is kennelijk ongegrond. Nu de staatssecretaris uitsluitend hoger beroep heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze ziet op zaak nr. 12/37353, moet deze in zoverre worden vernietigd en overigens worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het volgende overwogen.
6. De staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift in beroep te kennen heeft gegeven dat hij niet langer het in het besluit van 31 oktober 2012 neergelegde standpunt inneemt dat de vreemdeling geen vrije toegang tot de arbeidsmarkt heeft en dat hij zich in zoverre niet tegen gegrondverklaring van het door de vreemdeling ingestelde beroep verzet. Gelet hierop moet het inleidend beroep in zoverre gegrond worden verklaard, het besluit van 31 oktober 2012 worden vernietigd en het besluit van 6 september 2012 worden herroepen voor zover het de daarbij vastgestelde arbeidsmarktaantekening betreft. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 31 oktober 2012 en dat de rechtsgevolgen daarvan overigens in stand blijven.
7. De staatssecretaris moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 januari 2014, voor zover deze ziet op zaak nr. 12/37353;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. verklaart het door de vreemdeling in zaak nr. 12/37353 ingestelde beroep gegrond;
VI. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 31 oktober 2012, kenmerk 130.510.7719;
VII. herroept het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 6 september 2012, kenmerk 130.510.7719, voor zover het de daarbij vastgestelde arbeidsmarktaantekening betreft;
VIII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 31 oktober 2012;
IX. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit overigens in stand blijven;
X. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling opgekomen proceskosten in verband met de behandeling van het tegen het besluit van 31 oktober 2012 gemaakte bezwaar tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.191,50 (zegge: tweeduizend honderdeenennegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XII. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 312,00 (zegge: driehonderdtwaalf euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Oei
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2014
670.