ECLI:NL:RVS:2014:3512

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201400913/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Berkendonk I en de bouwmogelijkheden voor perceel in Helmond

Op 24 september 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de maatschap T.G.G. en M.W.T. van Kessel (appellante) en de raad van de gemeente Helmond (verweerder). De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 5 november 2013, waarbij het bestemmingsplan "Berkendonk I" is vastgesteld. Appellante, gevestigd te Helmond, is het niet eens met de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat dit de bouwmogelijkheden op haar perceel zou beperken. De raad heeft in het verweerschrift aangegeven dat de aanpassing van het bouwvlak is gedaan naar aanleiding van een advies van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, dat de wijziging van de bestemming van "Agrarisch gebied" naar "Wonen" niet voldeed aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. De Afdeling heeft de zaak op 10 september 2014 ter zitting behandeld, waarbij de raad vertegenwoordigd was door mr. P. Helmus.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad in redelijkheid het bouwvlak heeft kunnen verkleinen, gezien de beëindiging van de varkenshouderij op het perceel en de intrekking van de milieuvergunning. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat zij een onherroepelijke bouwvergunning voor een varkensstal heeft, waardoor de raad in redelijkheid de belangen van appellante niet zwaarder heeft hoeven laten wegen dan de ruimtelijke kwaliteitseisen. De Afdeling heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201400913/1/R3.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de maatschap Maatschap T.G.G. en M.W.T. van Kessel (hierna: [appellante]), gevestigd te Helmond,
appellante,
en
de raad van de gemeente Helmond,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Berkendonk I" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, werkzaam bij de raad, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor de recreatieplas Berkendonk en de aangrenzende gebieden ten westen, ten oosten en ten zuiden daarvan. Het perceel van [appellante] ligt ten zuiden van de recreatieplas.
3. [appellante], gevestigd op het perceel [locatie] in Helmond, kan zich niet verenigen met het bouwvlak in het bestemmingsvlak "Wonen" op dit perceel. Zij voert aan dat door de verkleining van het bouwvlak ten onrechte de bouwmogelijkheden voor het perceel zijn beperkt. [appellante] betoogt voorts dat de raad door de verkleining van het bouwvlak ten onrechte de bouw van een varkensstal op het perceel, waarvoor haar een aantal jaren geleden een bouwvergunning is verleend die onherroepelijk is, onmogelijk heeft gemaakt.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de omvang van het bouwvlak in het bestemmingsvlak "Wonen" is aangepast naar aanleiding van de reactie van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant in het vooroverleg. Het college achtte de wijziging van de bestemming "Agrarisch gebied" naar de bestemming "Wonen" een ruimtelijke ontwikkeling, waarbij niet was voldaan aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering. Volgens het college kon invulling aan deze zorgplicht worden gegeven door het bouwvlak op het perceel te verkleinen. De raad stelt hierin aanleiding te hebben gezien het plan gewijzigd vast te stellen.
Ter zitting heeft de raad onweersproken medegedeeld dat bij het gemeentebestuur niet bekend is dat aan [appellante] een vergunning voor het bouwen van een varkensstal is verleend. De raad heeft daarbij gesteld dat de bouwvergunning, zo deze al zou zijn verleend, zou worden ingetrokken vanwege de omstandigheid dat daarvan geen gebruik is gemaakt.
3.2. Op het perceel [locatie] was een varkenshouderij gevestigd. In het voorheen geldende plan "Buitengebied 1997" was aan het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend. Deze varkenshouderij is inmiddels opgeheven en de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op het perceel zijn gesloopt. De voormalige bedrijfswoning wordt gebruikt als burgerwoning.
In het voorliggende plan zijn aan het perceel de bestemming "Agrarisch" en de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor woningen, met dien verstande dat het bestaande aantal woningen en het bestaande woningtype gehandhaafd dient te blijven.
Ingevolge artikel 10, lid 10.2.1, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van woningen de bepaling dat woningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".
3.3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening 2012) draagt een bestemmingsplan, dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De toelichting bij dat plan bevat daaromtrent een verantwoording.
Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, regels ter voorkoming van:
a. nieuwbouw van één of meer woningen of solitaire recreatiewoningen;
b. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, al dan niet solitaire recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen.
Ingevolge artikel 11.1, vierde lid, aanhef en onder b, kan een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt.
3.4. Als reactie op het vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, heeft het college bij brief van 11 april 2013, weergegeven onder 7.3.2 van de toelichting op het bestemmingsplan, kenbaar gemaakt dat hij het voorontwerpplan "Berkendonk I" in strijd achtte met de artikelen 2.1 en 11.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2012. Het college was van mening dat in het voorontwerpplan voor het plandeel voor het perceel [locatie] de bestemming "Agrarisch gebied" gedeeltelijk was gewijzigd in de bestemming "Wonen", zonder dat daarbij de in artikel 11.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2012 gestelde voorwaarde was gesteld. De raad heeft naar aanleiding daarvan in de toelichting bij het plan opgenomen dat de overtollige bebouwing op het perceel, als bedoeld in artikel 11.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2012, reeds is gesloopt en heeft het bouwvlak in het bestemmingsvlak "Wonen" voor het plandeel voor het perceel [locatie] verkleind teneinde nieuwe bebouwing te voorkomen. Met deze verkleining van het bouwvlak is beoogd te voldoen aan de in artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening 2012 bedoelde zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering.
Over het betoog dat de raad door de verkleining van het bouwvlak ten onrechte de bouw van een varkensstal, waarvoor [appellante] naar zij stelt een onherroepelijke vergunning heeft, onmogelijk heeft gemaakt, overweegt de Afdeling als volgt. [appellante] heeft slechts gesteld te beschikken over een onherroepelijke bouwvergunning en heeft deze niet overgelegd, zodat niet van de juistheid van deze stelling kan worden uitgegaan. Vaststaat dat de varkenshouderij is beëindigd. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de milieuvergunning voor het houden van varkens op het perceel is ingetrokken. Aan deze omstandigheden heeft de raad bij de planvaststelling in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van [appellante] bij de gewenste bouw van een varkensstal. Niet is gebleken dat [appellante] hierdoor onaanvaardbaar in haar belangen is geschaad.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad bij de planvaststelling in redelijkheid voor het plandeel voor het perceel [locatie] het bouwvlak in het bestemmingsvlak "Wonen" kunnen verkleinen.
Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Michiels w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
408.