201400691/1/A4.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Nuth,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 december 2013 in zaak nr. 13/977 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nuth.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen een lichtvoorziening op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij uitspraak van 13 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J.G. Palmen, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J.M.M. Peeters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij], bijgestaan door mr. R. Bormans, gehoord.
Overwegingen
1. Op grond van het bestemmingsplan "2e Herziening Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarde" (hierna: Aln).
Ingevolge artikel 5, lid A, van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge lid C wordt onder verboden gebruik ten minste verstaan het gebruik van gronden met de bestemming Aln voor een buitenmanege.
Ingevolge artikel 10, lid D, wordt onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 5, lid A, ten minste verstaan het in artikel 5, lid C, beschreven gebruik.
Ingevolge lid F, aanhef en onder 7, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid D ten behoeve van het oprichten van paardenbakken (buitenmanege), met dien verstande dat lichtmasten niet mogen worden opgericht.
2. De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure uitsluitend het verzoek om handhavend op te treden tegen de lichtvoorziening aan de orde is. Voor zover [appellant] betoogt dat bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de op het perceel aanwezige paardenbak geen rekening is gehouden met de lichtvoorziening en bij de aanvraag van die vergunning niet de juiste informatie is verstrekt, dient dat betoog derhalve buiten beschouwing te blijven.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de lichtvoorziening geen lichtmast is als bedoeld in artikel 10, lid F, onder 7, van de planvoorschriften. Volgens hem heeft de lichtvoorziening dezelfde functie als een lichtmast.
3.1. Het bestemmingsplan geeft geen definitie van het begrip lichtmast. De rechtbank heeft daarom terecht aansluiting gezocht bij wat in het normale taalgebruik onder een lichtmast wordt verstaan, namelijk een op een mast gemonteerde lichtvoorziening. De lichtvoorziening op het perceel is gemonteerd op de nok van een zich bij de paardenbak bevindende loods. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de lichtvoorziening geen lichtmast is als bedoeld in artikel 10, lid F, onder 7, van de planvoorschriften. De stelling van [appellant] dat de lichtvoorziening dezelfde functie heeft als een lichtmast doet er, wat daar van zij, niet aan af dat deze niet op een mast is gemonteerd en leidt derhalve niet tot een ander oordeel.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
457.