ECLI:NL:RVS:2014:3506

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201400498/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 29 november 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek om informatie door het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk, gedaan op 19 december 2012. Het verzoek betrof de openbaarmaking van de 'bestaande gevallen lijst', die informatie bevatte over mogelijke overtredingen van het bestemmingsplan. Het college heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), omdat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid het verzoek om informatie mocht afwijzen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 augustus 2014 behandeld. [appellant] was vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. I.J.J.M. Roorda. De Afdeling heeft kennisgenomen van niet openbaar gemaakte informatie en is van oordeel dat de 'bestaande gevallen lijst' persoonsgegevens bevat die bescherming vereisen. De Afdeling bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.

Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 september 2014.

Uitspraak

201400498/1/A3.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nuland, gemeente Maasdonk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 november 2013 in zaak nr. 13/3187 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2012 heeft het college een verzoek van [appellant] om informatie afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 april 2014 heeft [appellant] de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Rosmalen, vergezeld door de echtgenote van [appellant], is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten opgesteld ten behoeve van intern beraad geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Op 12 december 2012 heeft [appellant] verzocht om hem de ‘oude gevallen regeling’ en de ‘handhavingslijst’ beschikbaar te stellen. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 december 2012 heeft het college het verzoek om openbaarmaking voor zover dat betrekking heeft op de ‘handhavingslijst’, verder aangeduid als de ‘bestaande gevallen lijst’, afgewezen op grond artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, en artikel 11, eerste lid, van de Wob. Het college heeft hiertoe overwogen dat de besluiten omtrent de ‘oude gevallen regeling’, een regeling op grond waarvan voor gevallen van strijdig gebruik met het bestemmingsplan, die niet onder het overgangsrecht vallen, een persoonsgebonden gedoogbeschikking kan worden genomen, reeds op verzoek van [appellant] openbaar zijn gemaakt. In de ‘tabel oude gevallen regeling’, welke reeds aan [appellant] is toegezonden, zijn de adressen opgenomen waarvoor een dergelijke gedoogbeschikking is genomen. Het college heeft bij de afwijzing van het verzoek om openbaarmaking van de ‘bestaande gevallen lijst’ overwogen dat het een interne lijst met persoonsgegevens betreft, waarop verschillende medewerkers informatie hebben verzameld over mogelijk met het bestemmingsplan strijdige situaties.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het verzoek om informatie mocht afwijzen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat op de ‘bestaande gevallen lijst’ namen en adressen staan vermeld van mogelijke overtreders van het bestemmingsplan. Het college heeft zich naar oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de bewoners van de adressen die op de lijst staan, zwaarder weegt dan het belang dat is gediend met openbaarmaking. De rechtbank heeft bespreking van de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob achterwege gelaten, aangezien het college reeds op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob het verzoek mocht afwijzen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het verzoek om informatie mocht afwijzen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Hij voert daartoe aan dat de ‘bestaande gevallen lijst’ ziet op gevallen waarvan zeker is dat wordt gehandeld in strijd met het bestemmingsplan en waartegen handhavend optreden mogelijk is. Ter motivering wijst [appellant] op een brief van het college aan [persoon] van 5 december 2011 en een brief van het college aan de gemeenteraad van de gemeente Maasdonk van 8 januari 2013.
5. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet openbaar gemaakte informatie. Het gaat om een lijst met namen en adressen met opmerkingen gemaakt door gemeenteambtenaren. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de ‘bestaande gevallen lijst’ blijkens de opmerkingen gemaakt door gemeenteambtenaren gevallen betreft waarvan het vermoeden bestond dat werd gehandeld in strijd met het bestemmingsplan. De brieven van 5 december 2011 en 8 januari 2013 waar [appellant] op wijst, ondersteunen zijn standpunt dat op de ‘bestaande gevallen lijst’ slechts gevallen staan waarvan zeker is dat wordt gehandeld in strijd met het bestemmingsplan niet, nu deze brieven geen betrekking hebben op de ‘bestaande gevallen lijst’, maar op de ‘oude gevallen regeling’, die reeds openbaar is. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de bewoners van de adressen die op de lijst staan, zwaarder weegt dan het belang dat is gediend met openbaarmaking.
De stelling van [appellant], dat handhavend optreden tegen de gevallen op de ‘bestaande gevallen lijst’ in beginsel mogelijk was en de informatie om deze reden openbaar moet worden gemaakt, kan niet worden gevolgd, omdat het nog slechts inventarisatie van gevallen betrof, waarvan het vermoeden bestond dat in strijd met het bestemmingsplan werd gehandeld.
Het betoog faalt.
6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen biedt hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen grond te oordelen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het verzoek op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob mocht afwijzen.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
280-819.