ECLI:NL:RVS:2014:3497

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201400138/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om urgentieverklaring voor woonruimte op basis van medische noodzaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 22 november 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had een verzoek om een urgentieverklaring ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort, dat op 27 september 2012 werd afgewezen. Het college stelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich in een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie bevond, zoals vereist door de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland 2011. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 augustus 2014 behandeld. [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. M.J.E.J. Coenraad, terwijl het college werd vertegenwoordigd door drs. T. Tichelaar en ing. M. van der Tas. [appellant] voerde aan dat zijn autistische zoon een levensbedreigende situatie creëert door zijn interesse in hoogtes, wat zou kunnen leiden tot een val van de galerij of het balkon. Hij stelde dat de verklaringen van verschillende zorgverleners de noodzaak voor urgentie onderbouwden.

De Afdeling oordeelde echter dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat er geen levensbedreigende situatie aanwezig was. De verklaringen van de zorgverleners werden niet als doorslaggevend beschouwd, omdat de problemen van [appellant] en zijn zoon niet specifiek woninggerelateerd waren. De Afdeling bevestigde dat zelfs in een andere woning de situatie van [appellant] niet zou verbeteren, en dat de afwijzing van de urgentieverklaring dus gerechtvaardigd was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201400138/1/A3.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zandvoort,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 november 2013 in zaak nr. 13/580 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2012 heeft het college een verzoek om een urgentieverklaring van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J.E.J. Coenraad, advocaat te Zandvoort, en het college, vertegenwoordigd door drs. T. Tichelaar en ing. M. van der Tas, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 14, vierde lid, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland 2011 (hierna: de Huisvestingsverordening) kan met de urgentieverklaring met voorrang gereageerd worden op alle woningen die voldoen aan het zoekprofiel dat is opgenomen in de verklaring. Uitgangspunt van het zoekprofiel is dat er met de verklaring geen sprong voor- of achteruit in de wooncarrière wordt gemaakt.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan het college een urgentieverklaring verlenen indien er sprake is van een medische of een psychosociale klacht in relatie met de huidige woning waaruit een dringende noodzaak tot (her)huisvesting op korte termijn voortvloeit. Deze noodzaak is alleen aanwezig als er sprake is van een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie.
Ingevolge artikel 29 kan het college één of meer artikelen uit de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het in gebruik nemen of geven van woonruimte of het wijzigingen (de Afdeling leest: wijzigen) van de woonruimtevoorraad leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Volgens bijlage 2, onder s, van de Huisvestingsverordening is maatschappelijk onaanvaardbaar de situatie waarin een ingezetene zich bevindt waarbij het jongste kind minderjarig is en er zeer ernstige medische of psychische problemen zijn bij een van de gezinsleden, die door de huidige woonsituatie worden versterkt dan wel de huidige situatie onhoudbaar maken en verhuizen de enige oplossing is.
2. [appellant] heeft op 23 juli 2012 een aanvraag om urgentie ingediend om met voorrang woonruimte op de begane grond toegewezen te krijgen. Hij woont met zijn gezin in een flat op de derde verdieping. [appellant] vreest dat zijn autistische zoon, gezien zijn interesse in hoogtes, op een zeker moment van de galerij of het balkon zal vallen of springen.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 27 september 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen en hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt in een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie te verkeren, als bedoeld in de Huisvestingsverordening. Daarbij is volgens het college in het geval van [appellant] ook niet gebleken van een medische of psychosociale klacht in relatie met de huidige woning, waaruit een dringende noodzaak tot huisvesting op korte termijn voortvloeit. Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het probleem van [appellant] en zijn zoon niet woninggerelateerd is. Ook in een andere woning zal [appellant] alert moeten blijven omdat zijn zoon geen gevaar ziet, aldus het college. Het college wijst er tenslotte op dat [appellant], indien hij door middel van een urgentieverklaring aanspraak zou willen maken op een eengezinswoning, hij daardoor een sprong vooruit zou maken in zijn wooncarrière, hetgeen in strijd is met artikel 14, vierde lid, van de Huisvestingsverordening.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zijn verzoek om een urgentieverklaring in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Hij voert daartoe aan dat een levensbedreigende situatie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Huisvestingsverordening zich voordoet, omdat zijn autistische zoon een grote interesse in hoogtes vertoont en hij van de galerij of het balkon kan vallen of springen. De verklaringen van het Orthopedagogisch Centrum Kennemerland "Het Spalier" (hierna: het OCK) van 1 mei 2012, van ambulant werker A. van Lamsweerde van 23 april 2013 en van huisarts F.B. Weenink van 23 april 2013 ondersteunen de relatie tussen de klacht en de huidige woning en zijn daarom door de rechtbank ten onrechte niet doorslaggevend geacht, aldus [appellant]. Tot slot voert [appellant] aan dat artikel 29 van de Huisvestingsverordening moet worden toegepast, omdat hij inmiddels wegens de duur van zijn inschrijving in aanmerking komt voor een eengezinswoning.
4. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 27 september 2012 in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich hier niet een levensbedreigende situatie, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Huisvestingsverordening, door de aanwezigheid van een medische of psychosociale klacht in relatie met de huidige woning waaruit een dringende noodzaak tot (her)huisvesting op korte termijn voortvloeit, voordoet. De verklaringen van het OCK, Van Lamsweerde en Weenink alsook de als nadere stukken in hoger beroep ingediende verklaringen leiden niet tot de conclusie dat woonruimte op de begane grond is aangewezen vanwege een situatie als hiervoor bedoeld, nu woonruimte op de begane grond geen oplossing biedt voor het continue probleem, waarvoor [appellant] zich gesteld ziet, dat is verbonden aan de autistische stoornis van zijn zoon. Ook in een eengezinswoning of woonruimte op de begane grond dient hij alert te blijven op gevaarlijke situaties met betrekking tot zijn zoon.
De Afdeling is voorts van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid kon afzien van toepassing van artikel 29 van de Huisvestingsverordening, nu met de omstandigheden waar [appellant] zich in bevindt in de Huisvestingsverordening reeds rekening is gehouden en een onbillijkheid van overwegende aard zich niet voordeed. De omstandigheid dat [appellant] inmiddels bijna bovenaan de wachtlijst staat, kan niet bij de beoordeling worden betrokken, nu deze zich heeft voorgedaan na het besluit op bezwaar van 13 december 2012.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
280-819.