ECLI:NL:RVS:2014:3474

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201308518/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van voorschotten kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om de herziening van de aan [appellant sub 2] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 door de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst heeft bij besluiten van 7 september 2012 deze voorschotten op nihil gesteld. [appellant sub 2] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de Belastingdienst op 20 november 2012. Vervolgens heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, die op 1 augustus 2013 het beroep gegrond verklaarde voor het toeslagjaar 2009, maar de rechtsgevolgen van het besluit voor het toeslagjaar 2008 in stand liet. De Belastingdienst heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, terwijl [appellant sub 2] incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 augustus 2014 is de zaak behandeld. De Belastingdienst stelde dat [appellant sub 2] niet had aangetoond dat de gastouderopvang in 2008 en 2009 op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden, en dat de kosten voor kinderopvang niet voldoende waren aangetoond. De rechtbank had geoordeeld dat de Belastingdienst onvoldoende had gemotiveerd waarom de bezwaren van [appellant sub 2] niet gegrond waren, maar had wel vastgesteld dat [appellant sub 2] voor 2009 een deel van de kosten had aangetoond.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van de Belastingdienst gegrond is, en dat het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd voor het toeslagjaar 2008, maar vernietigd voor het toeslagjaar 2009. De Belastingdienst heeft terecht de voorschotten voor 2009 op nihil gesteld, omdat [appellant sub 2] niet had aangetoond dat de opvang op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 24 september 2014.

Uitspraak

201308518/1/A2.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de Belastingdienst/Toeslagen, gevestigd te Utrecht,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2013 in zaak nr. 12/5328 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 7 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant sub 2] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 herzien op nihil gesteld.
Bij besluit van 20 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant sub 2] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 november 2012 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover dat besluit betrekking heeft op het toeslagjaar 2008 en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar dient te beslissen voor zover dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2009. Voorts heeft de rechtbank de besluiten van 7 september 2012 die betrekking hebben op de toeslagjaren 2010 en 2011 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam in zijn dienst, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand, waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52, (vanaf 1 januari 2010: eerste lid), geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder.
Ingevolge het op 1 januari 2010 in werking getreden artikel 56, vierde lid, geschiedt gastouderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst.
Bij de wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de berekeningsjaren 2010 en 2011 ingetrokken. Thans is nog in geschil de herziening van de voorschotten kinderopvangtoeslag over de berekeningsjaren 2008 en 2009.
3. Aan de besluiten van 7 september 2012, gehandhaafd bij besluit van 20 november 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant sub 2] niet heeft aangetoond dat gastouderopvang in 2008 en 2009 op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2008 en 2009 de kosten voor kinderopvang heeft betaald.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 20 november 2012 onvoldoende heeft gemotiveerd, nu hij in dat besluit de motivering van de onderscheiden besluiten van 7 september 2012 heeft herhaald zonder toe te lichten waarom de in bezwaar door [appellant sub 2] overgelegde overeenkomsten niet voldoen.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant sub 2] niet heeft aangetoond dat zij bedragen voor kinderopvang over het jaar 2008 heeft betaald, zodat zij aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 20 november 2012, voor zover dat betrekking heeft op het jaar 2008, in stand te laten. [appellant sub 2] heeft volgens de rechtbank wel aangetoond een bedrag ter hoogte van het voorschot aan kosten van kinderopvang over 2009 te hebben voldaan. Gelet hierop acht de rechtbank het niet proportioneel de toeslag volledig te herzien naar nihil en had de Belastingdienst/Toeslagen aan de hand van het aantoonbaar betaalde bedrag de hoogte van de toeslag moeten berekenen.
Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij met de verklaring van de gastouder, dat zij in 2008 op het kind van [appellant sub 2] heeft gepast en daarvoor door [appellant sub 2] is betaald, heeft aangetoond de kosten van kinderopvang over 2008 te hebben voldaan.
5.1. De rechtbank heeft terecht aan de verklaring van de gastouder niet de waarde gehecht die [appellant sub 2] daaraan gehecht wenste te zien. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraken van 18 juli 2012 in zaak nr. 201110532/1/A2 en 14 mei 2014 in zaak nr. 201303070/1/A2), dient een dergelijke verklaring te worden gestaafd met aanvullende bewijsstukken, zoals bankafschriften waaruit de overschrijving blijkt of, bij contante betaling, bewijzen van geldopnames in combinatie met kwitanties.
Het betoog faalt.
Het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen
6. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 19 december 2012 in zaak nr. 201201769/1/A2 en 5 juni 2013 in zaak nr. 201205528/1/A2, dat de rechtbank heeft miskend dat alleen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat indien de vraagouder heeft aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan en dat het feit dat een ander, willekeurig bedrag aan kosten is aangetoond niet betekent dat dan wel recht bestaat over dit aangetoonde bedrag.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201102962/1/H2) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
De rechtbank heeft overwogen dat de kosten voor kinderopvang over 2009 in totaal € 7381,00 bedroegen, waarvan € 1004,30 aan bemiddelingskosten en € 6376,70 aan kosten voor de gastouder. In 2009 maakte de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over naar de bankrekening van het gastouderbureau dat de toeslag vervolgens, onder aftrek van de bemiddelingskosten, aan de gastouder overmaakte. [appellant sub 2] heeft gesteld dat zij daarnaast een bedrag ter grootte van € 2120,29 contant aan de gastouder heeft betaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant sub 2] met de overgelegde bewijsstukken over 2009 niet heeft aangetoond dat zij betalingen aan de gastouder heeft verricht.
Dat [appellant sub 2] kan aantonen dat zij een deel van de kosten van kinderopvang over 2009 wel heeft voldaan, betekent niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig deel van het voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52 van de Wko, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen evenwel te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
6.2. [appellant sub 2] heeft in reactie op het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen van 31 augustus 2010 de gegevens, waaronder de jaaropgave, verstrekt waaruit de door haar gemaakte afspraken over kinderopvang blijken. Nu het bedrag aan kosten dat [appellant sub 2] blijkens deze gegevens verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat [appellant sub 2] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag en de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag over 2009 terecht op nihil heeft gesteld. Van de vraagouder wordt omwille van de controleerbaarheid van de voldoening van de vergoeding voor kinderopvang ingevolge een overeenkomst verlangd om de daarbij gemaakte afspraken of de nadien aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven gewijzigde afspraken na te komen. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat een eventueel ander, willekeurig bedrag aan kosten is aangetoond, derhalve niet betekent dat dan een recht op een voorschot kinderopvangtoeslag gerelateerd aan dit bedrag bestaat.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover deze uitspraak betrekking heeft op het berekeningsjaar 2008. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover deze uitspraak betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 20 november 2012 voor zover dat besluit betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009, alsnog ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
III. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2013 in zaak nr. 12/5328, voor zover deze uitspraak betrekking heeft op het berekeningsjaar 2008;
IV. vernietigt deze uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009;
V. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep voor zover dat betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
97.