ECLI:NL:RVS:2014:3468

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201307395/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reactieve aanwijzing voor bestemmingsplan in Lansingerland

Op 24 september 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland en de besloten vennootschap Houtlijn B.V. tegen het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De zaak betreft een besluit van 9 juli 2013, waarbij het college van gedeputeerde staten een aanwijzing heeft gegeven aan de raad van de gemeente Lansingerland. Deze aanwijzing houdt in dat de aanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 3' en een specifiek artikel van de planregels geen deel meer uitmaken van het bestemmingsplan 'Oostland - Berkel'. Dit besluit is genomen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De appellanten, het college van burgemeester en wethouders en Houtlijn, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 14 april 2014 is de zaak behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Houtlijn betoogde dat de wijzigingsbevoegdheid in strijd met de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland was vastgesteld, omdat hun bedrijfsvoering een directe binding heeft met de glastuinbouwsector. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de uitbreiding van Houtlijn niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening Ruimte, omdat de bedrijfsvoering van Houtlijn niet overwegend ten dienste van de glastuinbouw staat.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college van gedeputeerde staten in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening het geven van de reactieve aanwijzing noodzakelijk maken. De beroepen van het college van burgemeester en wethouders en Houtlijn zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van besluiten van het college van gedeputeerde staten en de noodzaak om de Verordening Ruimte te respecteren.

Uitspraak

201307395/1/R4.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Houtlijn B.V., gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: Houtlijn),
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college van gedeputeerde staten besloten de raad van de gemeente Lansingerland een aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ertoe strekkende dat de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 3" en artikel 29, lid 29.5, van de planregels geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan "Oostland - Berkel", zoals dat door de raad bij besluit van 27 juni 2013 is vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben het college van burgemeester en wethouders en Houtlijn beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2014, waar het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. L. Voogelaar-van der Lely, werkzaam bij de gemeente, Houtlijn, vertegenwoordigd door mr. E.D.J. Westmaas, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door drs. L.M.P. Berkemeijer en J. Oesterholt, beide werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college van gedeputeerde staten heeft de bevoegdheid een reactieve aanwijzing te geven die het ter bescherming van provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing heeft kunnen uitgaan. De Afdeling toetst de beslissing van het college om van deze bevoegdheid gebruik te maken terughoudend. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het bestemmingsplan voorziet door middel van de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 3" en het hierbij behorende artikel 29, lid 29.5, van de planregels in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de uitbreiding van het bestaande bedrijf van Houtlijn achter en nabij het perceel Kleihoogt 34 te Berkel en Rodenrijs. Deze gronden hebben de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw".
Ingevolge artikel 29, lid 29.5, van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 3" onder voorwaarden te wijzigen naar de bestemming "Bedrijf".
3. Houtlijn betoogt dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte stelt dat de wijzigingsbevoegdheid met de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 3" in strijd met de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland van 30 januari 2013 (hierna: de Verordening Ruimte) is vastgesteld, omdat haar bedrijfsvoering een directe binding heeft met de glastuinbouwsector en als agro-gerelateerd kan worden getypeerd. Volgens Houtlijn is dan ook, onder verwijzing naar artikel 3, tweede lid, onder g, van de Verordening Ruimte, uitbreiding van haar bedrijf mogelijk.
3.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening Ruimte sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder g, kunnen bestemmingsplannen in afwijking van het bepaalde in lid 1 voor gronden buiten de bebouwingscontour, maar binnen de begrenzing van het "glastuinbouwbedrijvengebied", zoals aangegeven op kaart 2 behorende bij de Verordening, naast glastuinbouw, de vestiging of uitbreiding van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de glastuinbouw, zoals transportbedrijven, verpakkings- en verwerkingsbedrijven en kennisinstituten, mogelijk maken.
3.2. Vast staat dat de met voornoemde wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakte uitbreiding van het bedrijf van Houtlijn valt aan te merken als de uitbreiding van een stedelijke functie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening Ruimte. De gronden achter en nabij het perceel Kleihoogt 34 maken onderdeel uit van het op kaart 2 behorende bij de Verordening Ruimte aangegeven "glastuinbouwbedrijvengebied".
Het college van gedeputeerde staten heeft ter zitting toegelicht dat om aan te nemen dat een bedrijf een directe binding met de glastuinbouw heeft en noodzakelijk is voor het functioneren van de glastuinbouw, dit bedrijf overwegend ten dienste van de glastuinbouw dient te staan. Dit komt de Afdeling niet onredelijk voor. Houtlijn is gespecialiseerd in het leveren van houtproducten voor de lokale agrarische en zakelijke markt, waaronder glastuinbouwbedrijven. Enkel het leveren van producten door Houtlijn aan glastuinbouwbedrijven is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om een directe binding met de glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de glastuinbouw aan te nemen. Zij voldoet derhalve niet aan het gestelde in artikel 3, tweede lid, onder g, van de Verordening Ruimte.
Gelet op het voorgaande treft de verwijzing van Houtlijn naar artikel 3, tweede lid, onder g, van de Verordening Ruimte geen doel en is uitbreiding van haar bedrijf ingevolge dit artikel niet mogelijk.
Het betoog faalt.
4. Het college van burgemeester en wethouders betoogt dat het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid voortkomt uit een belangenafweging om toekomstig doelmatig gebruik van de desbetreffende gronden mogelijk te maken. Volgens het college van burgemeester en wethouders en Houtlijn staat het belang bij strikte toepassing van de Verordening Ruimte niet in verhouding met het belang van Houtlijn dat is gemoeid bij een beperkte uitbreiding van haar bedrijf. Zij voeren in dit verband aan dat doelmatig gebruik van de desbetreffende gronden voor glastuinbouw niet mogelijk is. Houtlijn betoogt voorts dat gezien de gedane investeringen verplaatsing van haar bedrijf naar een regulier bedrijventerrein niet mogelijk is.
Voorts komt volgens Houtlijn en het college van burgemeester en wethouders gewicht toe aan het feit dat de provincie zelf gronden aan Houtlijn heeft verkocht, zonder voorbehoud ten aanzien van het gebruik van deze gronden. Houtlijn voert aan dat zij hieruit mocht afleiden dat een toekomstige uitbreiding van haar bedrijf mogelijk zou worden gemaakt. Houtlijn wijst tot slot op twee andere vergelijkbare bedrijven in de regio die binnen glastuinbouwgebied dan wel agrarisch gebied de mogelijkheid hebben gekregen om uit te breiden. Volgens haar meet het college van gedeputeerde staten dan ook met twee maten.
4.1. Het college van gedeputeerde staten stelt dat de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en het Masterplan Oostland Berkel geen ruimte bieden voor het wijzigen van de gronden achter en nabij het perceel Kleihoogt 34 naar de bestemming "Bedrijf". Het college van gedeputeerde staten acht in dit verband van belang dat geen gebied is aangewezen voor de compensatie van de ruimte voor glas(gerelateerde) bedrijven. Volgens het college van gedeputeerde staten was het voorgaande duidelijk bij de verkoop van de desbetreffende gronden aan Houtlijn.
4.2. Ingevolge artikel 4.1, tweede lid, van de Wro stelt de raad, tenzij bij de verordening een andere termijn wordt gesteld, binnen een jaar na de inwerkingtreding van de verordening een bestemmingsplan vast met inachtneming van de verordening.
Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Verordening Ruimte moet een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van de verordening in overeenstemming zijn met deze verordening.
4.3. Vast staat dat de wijzigingsbevoegdheid met de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 3" in strijd met de Verordening Ruimte in het plan is opgenomen en dat hiervoor geen ontheffing is verleend.
Voor zover het college van burgemeester en wethouders en Houtlijn hebben betoogd dat strikt vasthouden aan de Verordening Ruimte in dit geval onevenredige gevolgen met zich brengt voor de bedrijfsvoering van Houtlijn, overweegt de Afdeling dat het op de weg van het gemeentebestuur had gelegen dit desgewenst in het kader van een verzoek om ontheffing van de Verordening Ruimte aan de orde te stellen.
De verwijzing van het college van burgemeester en wethouders en Houtlijn naar de overeenkomst uit 2003 ten behoeve van de verkoop van gronden tussen de provincie Zuid-Holland en Houtlijn treft geen doel, nu, zoals ter zitting is komen vast te staan, deze overeenkomst niet ziet op de gronden met de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 3" en reeds hierom niet uit de overeenkomst kan worden afgeleid dat het college van gedeputeerde staten verwachtingen heeft gewekt ten aanzien van een uitbreiding van Houtlijn op deze gronden.
Over de door Houtlijn gemaakte vergelijking met twee andere bedrijven in de regio, namelijk in Bleiswijk en in Zoetermeer, heeft het college van gedeputeerde staten gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie, omdat de uitbreidingen van die bedrijven onder een ander planologisch regime tot stand zijn gekomen. In hetgeen Houtlijn heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door Houtlijn genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Gelet op het voorgaande heeft het college van gedeputeerde staten in redelijkheid kunnen oordelen dat provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening het geven van de reactieve aanwijzingen noodzakelijk maken.
5. De beroepen van het college van burgemeester en wethouders en Houtlijn zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Verhoeven, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Verhoeven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
690.