ECLI:NL:RVS:2014:3467

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201310042/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bestemmingsplan voor uitbreiding woning als recreatiewoning in Bergen

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 september 2014 uitspraak gedaan over de weigering van de raad van de gemeente Bergen (NH) om een bestemmingsplan vast te stellen voor de uitbreiding van de woning van de appellant. De appellant had op 8 maart 2012 een aanvraag ingediend voor de uitbreiding van zijn woning op het perceel [locatie 1] te Bergen, maar deze aanvraag werd afgewezen. De raad verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing op 4 oktober 2012 ongegrond, waarna de appellant beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 september 2014 behandeld. De appellant, vertegenwoordigd door een gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Hink, waren aanwezig. De Afdeling overwoog dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze besluiten terughoudend moeten worden getoetst. De Afdeling beoordeelde of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en of er geen strijd met het recht was.

De appellant betoogde dat de uitbreiding van zijn woning als recreatiewoning moest worden bestemd, verwijzend naar een planologische visie die in 2007 was vastgesteld. De raad stelde echter dat het toestaan van een recreatiewoning in strijd was met deze visie en dat er geen aanleiding was om van het beleid af te wijken. De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen bestaande legale recreatiewoning was en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er verwachtingen waren gewekt dat zijn uitbreiding als recreatiewoning zou worden bestemd.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de rechter.

Uitspraak

201310042/1/R1.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bergen (NH),
appellant,
en
de raad van de gemeente Bergen (NH),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2012 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een bestemmingsplan vast te stellen voor de uitbreiding van zijn woning op het perceel [locatie 1] te Bergen afgewezen.
Bij besluit van 4 oktober 2012 heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Hink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
2. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de weigering om het bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid" in zoverre te herzien dat de uitbreiding van de woning [locatie 1] te Bergen als recreatiewoning wordt bestemd.
3. [appellant] betoogt dat de uitbreiding van de woning aan de [locatie 1] te Bergen door middel van het toekennen van de aanduiding "recreatiewoningen (rw)" als recreatiewoning moet worden bestemd. In dit verband voert hij aan dat een recreatieve bestemming past in de planologische visie "Recreatiewoningen op particuliere erven met een woonbestemming", vastgesteld op 26 juni 2007 (hierna: de planologische visie). Het gaat volgens hem om een bestaande recreatiewoning. In 1993 is deze vergund met de bouwvergunning voor de uitbreiding. [appellant] stelt dat ten aanzien van hem in rechte te honoreren verwachtingen zijn gewekt. Voorts doet [appellant] een beroep op het gelijkheidsbeginsel, waarbij hij verwijst naar het perceel [locatie 2] en het perceel [locatie 3]. Ook mogen er, zo stelt hij, zes nieuwe recreatiewoningen worden opgericht in het bebouwingsvlak waar zijn perceel deel van uitmaakt.
3.1. De raad stelt dat het planologisch mogelijk maken van een recreatiewoning in de uitbreiding van de woning in strijd is met de planologische visie. Uitgangspunt is om bij woningen op particuliere erven in de bebouwde kom geen nieuwe recreatiewoningen toe te staan vanwege onder meer de veelal willekeurige situering van de recreatiewoning op het achtererf, het "ongewenst" wonen achter wonen, verdichting van de bebouwing, slechte bereikbaarheid voor onder andere hulpdiensten, het veelal ontbreken van parkeervoorzieningen en overlast voor de omgeving. Bovendien hebben dergelijke recreatiewoningen, aldus de raad, geen toegevoegde toeristische waarde. Voor afwijking van het beleid is geen aanleiding. Er is ter plaatse geen sprake van een bestaande legale recreatiewoning. Alleen legale recreatiewoningen zijn in het bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid" als zodanig bestemd.
3.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid" is aan het perceel [locatie 1] te Bergen de bestemming "Woondoeleinden" toegekend.
3.3. De Afdeling overweegt dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid" in 2009 aan het perceel van [appellant] gelet op de planologische visie niet de aanduiding "recreatiewoningen (rw)" is toegekend. Naar aanleiding van de aanvraag van [appellant] om het bestemmingsplan te herzien heeft de raad zich onder verwijzing naar de planologische visie wederom op het standpunt gesteld dat voor het bestemmen van de uitbreiding van de woning als recreatiewoning geen aanleiding bestaat. Hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. De omstandigheid dat [appellant] tegen voormeld bestemmingsplan geen rechtsmiddelen heeft aangewend omdat hij daarbij, zo stelt hij, is afgegaan op informatie van een gemeentelijke medewerker, dient voor zijn rekening te blijven. De raad heeft voorts ervan uit mogen gaan dat niet legaal als recreatiewoning gebruikte woningen of delen daarvan niet voor legalisatie in aanmerking komen. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat met de in 1993 verleende bouwvergunning voor de uitbreiding van de woning, ondanks dat daarin de term slaapkamer/atelier is gebruikt, in feite een recreatiewoning is vergund. Die vergunning is verleend voor het veranderen en vergroten van het woonhuis. De raad heeft voorts geen aanleiding hoeven zien om in dit geval bijzondere omstandigheden aan te nemen die nopen tot afwijking van het gevoerde beleid. Het betoog faalt in zoverre.
3.4. Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat in een recreatiebestemming voor de uitbreiding van zijn woning zou worden voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
3.5. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met het perceel [locatie 2] overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat ook ten aanzien van dat perceel het als zodanig bestemmen als recreatiewoning niet aan de orde is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 juli 2013 in zaak nr. 201202878/1/A1) heeft het college van burgemeester en wethouders aannemelijk gemaakt dat het ten onrechte een omgevingsvergunning voor een recreatiewoning op [locatie 2] heeft verleend. In hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met het perceel [locatie 3] overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat ten aanzien van dat perceel, anders dan ten aanzien van het perceel [locatie 1], in het voorheen daar geldende bestemmingsplan het bouwen van een recreatiewoning was toegestaan. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Ook overigens heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de raad in met de situatie op zijn perceel vergelijkbare situaties recreatiewoningen planologisch heeft mogelijk gemaakt of het voornemen heeft dat te doen.
4. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
91.