201308348/1/A4.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Alphen aan den Rijn,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2013 heeft het college locaties aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse containers voor de inzameling van restafval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.B.G. de Korte en J.P. van der Hoogt, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Procedurele aspecten
1. [appellant] betoogt dat het bestreden besluit gebrekkig is bekendgemaakt. Hij wijst erop dat de tekst van de kennisgeving van dat besluit in het gemeentelijk huis-aan-huisblad "Witte Weekblad" onjuist is. Volgens [appellant] blijkt mede hieruit dat de besluitvorming slordig is geweest.
1.1. Hoewel in de tekst van de kennisgeving van het bestreden besluit in het Witte Weekblad van 31 juli 2013, zoals het college heeft erkend, een verkeerde datum staat waarop het besluit zou zijn genomen, kan deze onregelmatigheid, nu die dateert van na het nemen van het besluit, de rechtmatigheid van dat besluit niet aantasten. Het betoog faalt.
2. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte niet persoonlijk op de hoogte heeft gebracht van het bestreden besluit.
2.1. De Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kent niet de verplichting dat degene die zienswijzen naar voren heeft gebracht over een ontwerpbesluit persoonlijk op de hoogte wordt gesteld van het definitieve besluit. Ingevolge artikel 3:41 moet een besluit dat tot één of meer belanghebbenden is gericht, aan hen worden toegezonden. Nu het besluit niet tot één of meer belanghebbenden is gericht, doet deze verplichting zich hier niet voor. Overigens heeft het college [appellant] in een aan hem gerichte brief van 30 juli 2013 in kennis gebracht van het bestreden besluit.
Het betoog faalt.
Zienswijzen
3. [appellant] betoogt dat de door hem naar voren gebrachte zienswijzen over het ontwerpbesluit onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming, omdat deze niet hebben geleid tot de aanwijzing van de door hem genoemde alternatieve locatie.
3.1. Het college is in de bij het bestreden besluit behorende inspraaknota gemotiveerd ingegaan op de door [appellant] naar voren gebrachte zienswijzen over het ontwerpbesluit. Dat de zienswijzen niet hebben geleid tot aanwijzing van de door hem genoemde alternatieve locatie, betekent niet dat het college zijn zienswijzen onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken.
Het betoog faalt.
Toetsing
4. Bij de keuze van een locatie voor ondergrondse containers dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsvrijheid. De Afdeling toetst de keuze van het college terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de naar voren gebrachte alternatieve locatie beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
Toepassing randvoorwaarden
5. Bij het bepalen van de locaties voor de ondergrondse containers heeft het college verscheidene randvoorwaarden, zoals neergelegd in het "Plaatsingsbeleid ondergrondse containers - Alphen aan den Rijn" met kenmerk 2009/27231 (hierna: het Plaatsingsbeleid), gehanteerd. De randvoorwaarden, voor zover hier van belang, houden in:
- De locatie moet voor de inzamelaar voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn en op een veilige wijze kunnen worden bereikt. Achteruitrijden wordt vermeden.
- De locatie is voor bewoners voldoende bereikbaar en toegankelijk en wordt op een veilige wijze bereikt.
- De mogelijkheid tot parkeren wordt zoveel mogelijk gerespecteerd en aantasting van het groen wordt zoveel mogelijk beperkt.
- De situering van de container moet in beginsel passen binnen het straatbeeld. Daarbij worden containers zoveel mogelijk buiten eventuele zichtlijnen van woningen geplaatst.
- Minimaal 40 huishoudens maken gebruik van een ondergrondse container.
6. [appellant] betoogt dat het college de locatie, die op ongeveer 15 m van zijn woning aan de [locatie] ligt, gelet op de randvoorwaarden, niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. De daartoe door hem aangevoerde argumenten worden hierna afzonderlijk besproken.
7. [appellant] voert aan dat niet wordt voldaan aan de randvoorwaarde dat de ondergrondse container voldoende bereikbaar en toegankelijk is voor het inzamelvoertuig. Volgens hem is er onvoldoende werkruimte voor het inzamelvoertuig vanwege de ligging van de container ter hoogte van de bocht in de weg.
7.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat ter plaatse voldoende ruimte voor het inzamelvoertuig bestaat om te manoeuvreren.
Ter zitting is vastgesteld dat, anders dan waarvan [appellant] uitgaat, de aangewezen locatie niet ligt ter hoogte van de bocht in de weg, maar op een aantal meters daarvandaan. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat wordt voldaan aan de randvoorwaarde dat de locatie voor de inzamelaar voldoende bereikbaar en toegankelijk moet zijn.
Het betoog faalt in zoverre.
8. [appellant] voert verder aan dat het legen van de container leidt tot een verkeersonveilige situatie. Voor fietsers die gebruik maken van het nabijgelegen fietspad, ontstaat zijns inziens een onoverzichtelijke verkeerssituatie. Daarbij wijst hij erop dat de groenstrook waarin de container is voorzien, voor fietsers het zicht op de Wilhelmina Druckerstraat ook deels ontneemt. Verder wijst hij erop dat omwonenden, indien zij huisvuil in de container wensen te deponeren, de Wilhelmina Druckerstraat moeten oversteken om deze te bereiken.
8.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat een ondergrondse container op de aangewezen locatie niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Het college heeft ter zitting gesteld dat de hoogte van het struikgewas in de groenstrook niet leidt tot verminderd zicht vanuit het fietspad op de weg, nu het op een hoogte van maximaal 1.20 m wordt gehouden.
De ondergrondse container is voorzien in een groenstrook. In de bocht van de Wilhelmina Druckerstraat komt een fietspad uit. De afstand van de aangewezen locatie tot het fietspad is ten minste 6 m. Het verkeer op de Wilhelmina Druckerstraat is voornamelijk bestemmingsverkeer.
Hoewel bij het legen van containers door het inzamelvoertuig het zicht vanaf het fietspad op van links komend verkeer mogelijk wordt beperkt, heeft het college ervan mogen uitgaan dat dit de verkeersveiligheid niet zodanig beïnvloedt dat de locatie niet in redelijkheid kon worden aangewezen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat vanwege de aanwezigheid van het inzamelvoertuig en de bocht, de weggebruikers met aangepaste snelheid zullen rijden. Niet aannemelijk is dat de door [appellant] gestelde toename van het aantal de weg overstekende omwonenden van invloed is op de verkeersveiligheid.
Het betoog faalt in zoverre.
9. [appellant] voert aan dat niet wordt voldaan aan de randvoorwaarde dat aantasting van het groen zoveel mogelijk wordt voorkomen, omdat de container midden in de groenstrook is voorzien. Verder zal volgens hem de ondergrondse container ten koste gaan van een groter oppervlak aan beplanting dan waarvan het college is uitgegaan. Ook heeft het college ten onrechte niet onderkend dat hierdoor leefgebied van dieren zal verdwijnen.
9.1. De Afdeling overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat de uitstraling van de groenstrook wezenlijk wijzigt door plaatsing van de ondergrondse container. Slechts een ondergeschikt deel van het struikgewas verdwijnt. Het college heeft de aantasting van het groen dan ook niet van dien aard moeten achten dat het niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt in zoverre.
10. In de stelling van [appellant] dat, omdat in dit geval slechts 34 huishoudens van de container gebruik zullen maken, de aangewezen locatie niet in overeenstemming is met de randvoorwaarde dat containers moeten worden gebruikt door minstens 40 huishoudens, heeft het college geen aanleiding moeten zien om af te zien van aanwijzing van de locatie. Het college heeft toegelicht dat het aantal van 40 huishoudens de minimumcapaciteit betreft die een container moet hebben teneinde te voorkomen dat huisvuil naast de container wordt geplaatst.
Het betoog faalt in zoverre.
Waardedaling woning
11. [appellant] voert aan dat zijn woning minder waard wordt door de aanwezigheid van de ondergrondse container. Ter adstructie van zijn stelling wijst hij op een in zijn opdracht uitgevoerde taxatie, waaruit volgt dat de plaatsing van de container bij zijn woning leidt tot een waardedaling van zijn woning van € 5.000 tot € 10.000.
11.1. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waardedaling van zijn woning zodanig is dat daaraan meer gewicht moet worden toegekend dan aan het belang dat is gediend met de plaatsing van de container op de desbetreffende locatie. Het college heeft in de gestelde waardevermindering in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie. Dit laat onverlet dat [appellant], indien hij stelt dat hij schade leidt die niet voor zijn rekening dient te komen, een verzoek tot schadevergoeding tot het college kan richten.
Het betoog faalt.
Alternatieve locatie
12. [appellant] betoogt dat de groenstrook tegenover de percelen Wilhelmina Druckerstraat 42 en 44, mede gelet op de randvoorwaarden, een geschiktere locatie is voor de plaatsing van een container. Volgens hem heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze locatie in de groenstrook niet geschikt is omdat deze niet zou voldoen aan de randvoorwaarde dat containers zoveel mogelijk buiten zichtlijnen van woningen worden geplaatst. Een dergelijke randvoorwaarde bestaat niet, aldus [appellant].
12.1. Het college heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het door [appellant] genoemde locatiealternatief niet geschikter is voor het plaatsen van containers dan de aangewezen locatie, omdat het alternatief niet voldoet aan de randvoorwaarde dat de situering van de container in beginsel moet passen binnen het straatbeeld en dat containers daarbij zoveel mogelijk buiten eventuele zichtlijnen van woningen worden geplaatst. Volgens het college staat de container op die locatie in zichtlijnen vanuit de woningen Wilhelmina Druckerstraat 42 en 44, zodat de bewoners van die woningen onevenredig in hun belangen worden geschaad.
12.2. Anders dan [appellant] heeft gesteld, kent het Plaatsingsbeleid onder meer de randvoorwaarde dat de situering van containers moet passen binnen het straatbeeld en dat containers daarbij zoveel mogelijk buiten eventuele zichtlijnen van woningen worden geplaatst. Nu een container op de door [appellant] genoemde locatie in zichtlijnen vanuit de woningen Wilhelmina Druckerstraat 42 en 44 zou komen te staan, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze locatie niet geschikter is voor het plaatsen van containers dan de locatie nabij [locatie]. In de door [appellant] genoemde alternatieve locatie behoefde het college dan ook geen aanleiding te zien om af te zien van aanwijzing van de locatie nabij [locatie] voor de plaatsing van een container.
Het betoog faalt.
Persoonlijke omstandigheden
13. [appellant] voert tot slot aan dat het college bij de aanwijzing van de locatie onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Daartoe voert hij aan dat hij vanwege zijn geestelijke gesteldheid meer hinder ervaart van een nabij zijn woning voorziene container dan anderen. In dit verband heeft hij gewezen op een verklaring van een terzake deskundige.
13.1. Het college heeft, zo vermeldt het bestreden besluit, naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] betreffende zijn persoonlijke omstandigheden, bij het bestreden besluit een ten opzichte van het ontwerpbesluit andere, verder van de woning van [appellant] gelegen, locatie aangewezen. Het college heeft aan [appellant] tegemoet willen komen door de container te voorzien op een locatie in de groenstrook, zodat deze vanuit de woning van [appellant] door het aanwezige struikgewas aanzienlijk aan het zicht zal worden onttrokken.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college, gelet op de hem toekomende beleidsvrijheid, aan de persoonlijke omstandigheden van [appellant] onvoldoende gewicht heeft toegekend.
Het betoog faalt.
Conclusie
14. Gezien het vorenoverwogene bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie [locatie] niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van een ondergrondse container.
Slotoverwegingen
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
163-784.