201406137/1/V3.
Datum uitspraak: 12 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 juli 2014 in zaken nrs. 13/31770 en 13/31496 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 9 december 2013 is de vreemdeling de verdere toegang geweigerd en is aan hem een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juli 2014 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen gegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding toegewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2. Ingevolge artikel 8:64, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kan de bestuursrechter het onderzoek ter zitting schorsen.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan de bestuursrechter bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. Artikel 8:57, derde lid, is van toepassing.
Ingevolge artikel 8:57, derde lid, sluit de bestuursrechter het onderzoek als hij bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 23 december 2013 geschorst tot 6 januari 2014 teneinde de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Daarbij heeft de rechtbank partijen verzocht om bij hun reacties kenbaar te maken of zij toestemming geven voor het achterwege laten van een nadere zitting. Bij brief van 30 december 2013 heeft de staatssecretaris nadere informatie verstrekt en daarbij vorenbedoelde toestemming verleend. De vreemdeling heeft daarop bij brief van 3 januari 2014 gereageerd. Uit die brief noch uit de overige op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat de vreemdeling de rechtbank toestemming als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft verleend. De rechtbank heeft door de zaak zonder nadere behandeling ter zitting af te doen, gehandeld in strijd met voormeld artikel 8:64, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:57, derde lid, van de Awb.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De grief behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaken met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 juli 2014 in zaken nrs. 13/31770 en 13/31496;
III. wijst de zaken naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Dijken
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2014
595.