201403592/2/R4.
Datum uitspraak: 9 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente de Friese Meren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Aan de Rien" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 augustus 2014, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door J. Steenkamer, [verzoeker sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C. den Hollander-Van der Ent en C. de Jong, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. C. Suurd en A.J.H. Nijenhuis, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in 28 appartementen verdeeld over vier woongebouwen aan de Zeedijk 8-10 te Lemmer. Tevens voorziet het plan in het herinrichten van het perceel waarbij de inham van het water wordt verplaatst.
3. [verzoeker sub 2] betoogt dat de raad ernstig tekort is geschoten in de communicatie naar de omwonenden en het betrekken van de omwonenden bij de planvorming. Ter zitting heeft [verzoeker sub 2] toegelicht dat zijn betogen wat betreft de veiligheid van het nautisch verkeer en het onderzoeken van de mogelijkheden voor Koude-Warmte opslag ter illustratie van dit betoog dienen.
De voorzitter overweegt dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. [verzoeker sub 2] heeft voor het overige geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de bestemmingsplanprocedure niet volgens de in de Wro voorgeschreven procedure is verlopen.
4. [verzoeker sub 2] stelt dat in de plantoelichting onzorgvuldigheden en onjuistheden staan. Uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting en dat deze toelichting geen deel uitmaakt van het plan. Daarom kan aan de toelichting geen bindende betekenis worden toegekend. Het betoog van [verzoeker sub 2] over de plantoelichting kan derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
5. Voor zover [verzoeker sub 2] wijst op de reeds bestaande hinder vanwege het intensieve gebruik van de Zeedijk onder andere door het vrachtverkeer uit de polder, de nabijgelegen zandafgraving en het koelbedrijf te Rutten en vraagt om een integraal verkeersplan voor de zogeheten strip om de bestaande hinder op te lossen overweegt de voorzitter dat de Zeedijk niet binnen het plangebied ligt en het plan voorts geen oplossing hoeft te bieden voor de reeds bestaande verkeersproblematiek, wat daar ook van zij, nu deze verkeershinder geen gevolg is van het plan.
6. Voor zover [verzoeker sub 2] betoogt dat het plan leidt tot toename van de verkeershinder en overlast op de Zeedijk overweegt de voorzitter dat ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de administratieve rechter een besluit niet mag vernietigen op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
[verzoeker sub 2] beroept zich op normen die strekken ter bescherming tegen overlast door de toename van verkeer op de Zeedijk. [verzoeker sub 2] woont niet aan de Zeedijk, maar elders in Lemmer. De ingeroepen normen voor verkeer strekken derhalve kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [verzoeker sub 2]. Hetgeen [verzoeker sub 2] ten aanzien van de gevolgen van de toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het plan voor de Zeedijk heeft aangevoerd, kan op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het plan. De voorzitter ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van het betoog.
7. [verzoeker sub 2] betoogt dat het zicht op Lemmer als oud Fries vissersdorpje vanaf de A6 zal worden verstoord door de nieuwbouw en dat de bebouwing niet passend is bij Lemmer en de Zeedijk. De gehele strip De Polle/Zeedijk is als één herontwikkelingsgebied aangemerkt in de structuurvisie Lemsterland "Poort van Friesland" en had volgens hem in samenhang moeten worden bekeken. Nu dit niet is gebeurd, is dat in strijd met de structuurvisie, aldus [verzoeker sub 2]. Hij betoogt dat een betere beeldkwaliteit bereikt had kunnen worden waarbij de relatie met het water en het contact tussen het dorp en de Zeedijk beter wordt geaccentueerd. Hiertoe zouden de woontorens verder van het water moeten worden geplaatst en zouden deze in overeenstemming met de woningen en gebouwen aan de overkant van de Rien lager moeten zijn. Hij betoogt dat het plan de zichtlijnen uit het beeldkwaliteitsplan niet garandeert. De naast het terrein bestaande hoge loods is volgens hem niet maatgevend voor de omgeving en deze zal op termijn bovendien worden gesloopt. Deze loods kan niet als voorbeeld gebruikt worden voor de hogere gebouwen in de omgeving, aldus [verzoeker sub 2].
7.1. De raad heeft ter zitting onbetwist gesteld dat in Lemmer meer gebouwen zijn met een vergelijkbare hoogte. Volgens de raad past een bouwhoogte voor twee van de hoofdgebouwen van maximaal 12 m en voor twee van 15 m binnen de voorheen aanwezige industriële strook, die nu wordt ingericht als woongebied in de overgang tussen het dorp en de hoger gelegen Zeedijk. De zichtlijnen van het dorp naar de Zeedijk lopen over de twee inhammen en de ruimten tussen de woongebouwen door. De opzet van het plan stemt overeen met het beeldkwaliteitsplan en het document "Randvoorwaarden ontwikkeling De Polle" van Buro Vijn van 1 november 2011 (hierna: de randvoorwaarden), aldus de raad.
7.2. In de plantoelichting is in hoofdstuk 4 de gewenste planologische ontwikkeling omschreven. Daarbij is de samenhang binnen het gebied De Polle benadrukt. In de plantoelichting is beschreven dat aangesloten is bij de randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden zien op het gehele gebied De Polle, waaronder het plangebied. Voor het plangebied staan ter hoogte van het voorziene water zichtlijnen geprojecteerd. Voor de zone langs de Rien is in de randvoorwaarden omschreven dat karakteristiek grootschalige bebouwing wordt afgewisseld door grote open ruimtes. De bouwhoogte is afwisselend van één hoge laag tot vier lagen met plat dak. Voor de zone langs de Zeedijk staat als karakteristiek in de randvoorwaarden afwisselend grootschalige en kleinschalige bebouwing met open ruimtes ter plaatse van het water.
7.3. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. In hetgeen [verzoeker sub 2] heeft aangevoerd ziet de voorzitter naar voorlopig oordeel geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de voor- en nadelen van de verschillende inrichtingsmogelijkheden niet in de afweging heeft meegenomen of dat hij de daarbij betrokken belangen onzorgvuldig heeft afgewogen. De voorzitter ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet in overeenstemming heeft kunnen achten met de structuurvisie, de randvoorwaarden en het beeldkwaliteitsplan.
8. [verzoeker sub 2] betoogt voorts dat als gevolg van de voorziene woongebouwen zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. Hij vreest voor inkijk en schaduwwerking. Daarnaast tasten de woongebouwen zijn uitzicht aan, aldus [verzoeker sub 2].
8.1. De raad stelt dat de gevolgen voor de privacy van [verzoeker sub 2] beperkt zijn, omdat de woning van [verzoeker sub 2] op een afstand van 50 meter van het plangebied staat. De gevolgen voor het uitzicht van [verzoeker sub 2] vanuit zijn woning zijn gelet op de afstand en de ligging van het perceel van [verzoeker sub 2] ook beperkt, waarbij de raad opmerkt dat onder het vorige plan ook reeds bebouwing op dit perceel was toegestaan. Uit de bezonningsstudie blijkt dat de voorziene woongebouwen geen schaduw op het perceel van [verzoeker sub 2] zullen veroorzaken, aldus de raad.
8.2. De voorzitter ziet, gelet op het ontbreken van schaduwwerking op het perceel van [verzoeker sub 2], de afstand van de voorziene woongebouwen tot zijn perceel en de tussengelegen straat en het water, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woongebouwen niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 2].
9. Voor zover [verzoeker sub 2] zich in het verzoekschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze, overweegt de voorzitter dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [verzoeker sub 2] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het enkel stellen dat niet voldoende is ingegaan op zijn zienswijzen voldoet daartoe niet.
10. [verzoeker sub 1] vreest voor schade aan zijn woning als gevolg van het verleggen van de inham van het water richting zijn woning, waarin het plan voorziet. De werkzaamheden voor die verlegging hebben evenwel geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in een bestemmingsplanprocedure in beginsel niet aan de orde komen. Overigens heeft [belanghebbende] aangegeven dat voor de aanvang van de werkzaamheden een zogenoemde nulmeting zal worden verricht voor onder meer de woning van [verzoeker sub 1], om te kunnen nagaan of als gevolg van deze werkzaamheden schade aan de woning wordt toegebracht.
11. [verzoeker sub 1] vreest voorts voor aantasting van zijn privacy doordat met boten wordt aangelegd in de inham naast zijn woning die aan het water ligt. Het water komt ten gevolge van de verlegging van de inham dichter bij zijn woning te liggen. Thans ligt de inham op 17 meter van zijn woning en dit wordt 2,5 meter, aldus [verzoeker sub 1]. Hierdoor kunnen vlak naast het huis boten worden aangelegd, waarvan hinder wordt verwacht.
11.1. Tussen het voorziene water en de woning van [verzoeker sub 1] is een strook van ongeveer 1,5 meter voorzien met de bestemming "Tuin". Binnen de bestemming "Water" is voor de inham aan de zijde van het perceel van [verzoeker sub 1] de aanduiding "steigers uitgesloten" opgenomen. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder f, van de planregels zijn ter plaatse van deze aanduiding geen steigers toegestaan.
11.2. De raad stelt dat naar aanleiding van de zienswijze van [verzoeker sub 1] een verbod voor aanleg van steigers in het water naast zijn woning is opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat boten worden aangelegd. Voorts heeft [belanghebbende] toegezegd dat de woningen zullen worden aangeboden met ligplaatsen aan het water aan de zuidwestzijde van het plangebied.
11.3. De voorzitter ziet, gelet op het verbod om steigers aan te leggen en de zeer beperkte ruimte aan de zijde van het perceel van [verzoeker sub 1] geen aanleiding voor het oordeel dat het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 1] als gevolg van het plan zodanig wordt aangetast dat de raad niet in redelijkheid had kunnen voorzien in de verlegging van de inham.
12. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2014
725.