201404668/2/R2.
Datum uitspraak: 8 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting Vrienden van Fort de Hel, gevestigd te Willemstad,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Moerdijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Fort de Hel" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Stichting beroep ingesteld.
De Stichting heeft de voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 augustus 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag, en K.J. Nicia en E. Alderliesten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een voorlopige voorziening getroffen worden indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor Fort de Hel. Het plangebied omvat de gronden van het fort en de fortgracht. Het plan maakt extensieve dagrecreatie mogelijk en tevens kleinschalige groepsactiviteiten op het fort en het fortterrein.
4. De Stichting exploiteert het fort en het fortterrein en organiseert in het kader daarvan verschillende activiteiten. De Stichting vreest dat door de inwerkingtreding van het plan een onomkeerbare situatie zal ontstaan omdat een aantal reeds geplande activiteiten op grond van het plan niet langer doorgang kan vinden. Het betreft hier onder andere de organisatie van bruiloften. Daardoor vreest de Stichting dat het voortbestaan van fort en fortterrein in gevaar komt.
5. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan weliswaar beperkingen kent ten opzichte van het vorige plan, maar dat het nieuwe plan een juridisch-planologische vertaling is van de tussen de Stichting en de gemeente Moerdijk op 8 november 2010 gesloten vaststellingsovereenkomst met betrekking tot het gebruik van het fort.
6. Voor zover de Stichting vreest dat als gevolg van de inwerkingtreding van het plan een aantal reeds geplande activiteiten niet langer doorgang kan vinden, overweegt de voorzitter dat hierin geen spoedeisend belang is gelegen dat noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hiertoe wordt overwogen dat voor zover het gebruik betreft dat reeds in strijd was met het vorige plan, daartegen reeds handhavend kon worden opgetreden. Schorsing van het plan kan er derhalve niet toe leiden dat dit gebruik op grond van het vorige plan mag plaatsvinden.
Voor zover het gaat om (kleinschalige) evenementen die onder het vorige plan waren toegestaan, terwijl dit gebruik met het onderhavige plan in strijd is, geldt ingevolge artikel 11, lid 11.2, van de planregels dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en met dat plan in strijd is, mag worden voortgezet, mits dat gebruik niet reeds in strijd was met het vorige plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Dit betekent dat het gebruik dat onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht valt, op grond van het onderhavige plan mag worden voortgezet en dat hiertegen niet handhavend kan worden opgetreden. De Stichting heeft voorts niet aangegeven dat zij concrete plannen heeft voor het verrichten van activiteiten die onder het vorige plan waren toegestaan maar welke mogelijkheden door de Stichting thans niet worden benut, terwijl deze activiteiten op grond van het onderhavige plan niet langer zijn toegestaan.
7. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek van de Stichting af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Hagen w.g. Fenwick
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2014
608.