201405378/2/R2.
Datum uitspraak: 8 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Shipdock B.V. en Niron Staal Amsterdam B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Shipdock B.V.), gevestigd te Amsterdam,
verzoeker,
en
deelraad van het stadsdeel Noord, thans: de raad van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2014 heeft de deelraad het bestemmingsplan "NDSM-werf West" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Shipdock B.V. beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft Shipdock B.V. de voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 augustus 2014, waar Shipdock B.V., vertegenwoordigd door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, en [gemachtigden], en de deelraad, vertegenwoordigd door R.J. Vooren, werkzaam bij de gemeente, en ing. F. Houtkamp, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Amsterdam Waterfront B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover thans van belang, kan de voorzitter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Het plan heeft betrekking op het westelijke deel van de voormalige NDSM-werf en voorziet onder meer in gemengde bestemmingen waarbinnen woningen, bedrijven, horeca, detailhandel en dienstverlening zijn toegestaan.
4. Shipdock B.V. exploiteert een scheepswerf nabij het plangebied. Ter zitting heeft Shipdock B.V. aangegeven dat zij met het verzoek uitsluitend beoogt te voorkomen dat artikel 4, lid 4.3, onder a en b, alsmede artikel 5, lid 5.3, onder b en c, van de planregels in werking treedt. De hierin opgenomen afwijkingsbevoegdheid voorziet in de mogelijkheid om ter plaatse van de woningen geen geluidwerende vliesgevels te hoeven toepassen indien wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder dan wel aan de vastgestelde hogere waarden. In dat verband wijst Shipdock B.V. erop dat zij op 23 januari 2013 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, waarvan het ontwerp binnen afzienbare tijd ter inzage zal worden gelegd. Zij vreest dat de afwijkingsbevoegdheid derden ertoe zal bewegen zienswijzen in te dienen tegen de ontwerpomgevingsvergunning teneinde te bewerkstelligen dat de geluidsruimte van Shipdock B.V. zoveel mogelijk zal worden beperkt.
5. Naar het oordeel van de voorzitter is de enkele vrees van Shipdock B.V. dat belanghebbenden vanwege de afwijkingsbevoegdheid in het plan zienswijzen zullen indienen tegen de ontwerpomgevingsvergunning teneinde te bewerkstelligen dat de geluidsruimte van Shipdock B.V. zal worden beperkt, dan wel dat zij zal worden geconfronteerd met beperkende voorschriften aan haar vergunning, onvoldoende om over te gaan tot schorsing van artikel 4, lid 4.3, onder a en b, alsmede artikel 5, lid 5.3, onder b en c, van de planregels. Daargelaten de vraag of een zienswijze met deze strekking het door Shipdock B.V. gevreesde gevolg kan hebben, staat het een ieder vrij om zienswijzen in te dienen tegen de ontwerpomgevingsvergunning. Een zienswijze kan ook los van de inwerkingtreding van de afwijkingsbevoegdheid betrekking hebben op het beperken van de geluidsoverlast vanwege Shipdock B.V. Overigens heeft de deelraad ter zitting benadrukt dat de aanvraag om een omgevingsvergunning van Shipdock B.V. leidend is geweest bij het opstellen van het plan en dat de afwijkingsbevoegdheid niet in het plan is opgenomen om Shipdock B.V. te beperken in haar bedrijfsactiviteiten noch in haar uitbreidingswensen zoals in de aanvraag om een omgevingsvergunning is vermeld. Shipdock B.V. heeft ter zitting voorts aangegeven dat zij op zichzelf geen inhoudelijke bezwaren heeft tegen de afwijkingsbevoegdheid.
6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek van Shipdock B.V. dient te worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Hagen w.g. Fenwick
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2014
608.