201403289/2/R4.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
en
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. Y.A. Breunesse, en de raad, vertegenwoordigd door mr. B. Niekerk, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselerdijk, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet onder andere in een bedrijfswoning aan de [locatie] te Bleiswijk.
3. [verzoeker] richt zich tegen de aanduiding "bedrijfswoning" en het bouwvlak op het perceel [locatie] te Bleiswijk waarmee een bedrijfswoning voor [belanghebbende] mogelijk wordt gemaakt. [verzoeker] betoogt dat op het perceel geen volwaardig agrarisch bedrijf mogelijk is, omdat de oppervlakte van de bij de voorziene bedrijfswoning behorende gronden te klein is voor een volwaardig glastuinbouwbedrijf en op grond van het bestemmingsplan grondgebonden teelt niet is toegestaan. Het geplande vollegronds groente- en kruidenteeltbedrijf is volgens hem daarom niet toegestaan. Ook feitelijk wordt geen volwaardig bedrijf gevoerd, aldus [verzoeker]. Voor de bedrijfsvoering is het volgens hem ook niet noodzakelijk om bij het bedrijf te wonen. Hij betoogt dat de raad daarom niet heeft kunnen voorzien in de bedrijfswoning op dit adres.
3.1. De raad stelt dat uit de adviezen van DCMR van 17 juni 2011, 4 oktober 2013 en 25 november 2013 en het rapport van LTO van mei 2013 blijkt dat het bedrijf als omschreven in het bedrijfsplan van [belanghebbende] een volwaardig agrarisch bedrijf is en een bedrijfswoning bij dit bedrijf noodzakelijk is. Uit het rapport dat in opdracht van [verzoeker] door Land&Co is opgesteld blijkt volgens de raad dat een arbeidsbehoefte voor één arbeidskracht aanwezig is en dat bij goed ondernemerschap voldoende inkomen uit het bedrijf verkregen kan worden. De raad stelt dat de grondgebonden teelt die volgens het bedrijfsplan onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoering op grond van het overgangsrecht is toegestaan.
3.2. Ingevolge artikel 1.24 van de planregels is een bedrijfswoning een woning in of bij een bedrijf(sgebouw) of op dan wel bij een bedrijfsterrein bestemd voor één huishouden waarvan huisvesting daar, gelet op de aard, inrichting en omvang van het betreffende bedrijf, noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, onder a, zijn de voor "Agrarisch - Glastuinbouw" aangewezen gronden bestemd voor volwaardige glastuinbouwbedrijven voor alle typen glastuinbouwteelt (waaronder groenten, bloemen en planten, substraat, belicht en niet-belicht) uitgezonderd grondgebonden teelt, met de daarbij behorende kassen, klimaathallen, of andere opstallen van glas, alsmede bedrijfsgebouwen.
Ingevolge lid 4.1.2, aanhef en onder a, zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" tevens bestemd voor één agrarische bedrijfswoning.
3.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de Voorzitter af dat op het perceel van [belanghebbende] een loods staat en een kas van 1.600 m2. Daarnaast is 7.000 m2 grond beschikbaar waarvan volgens het LTO-rapport 5.400 m2 geschikt is voor teeltgrond. Ten tijde van het opstellen van het LTO-rapport in mei 2013 was 500 m2 van de teeltgrond in gebruik voor het kweken van kruiden in pot. De overige 4.900 m2 was als grasland in gebruik. In het verslag van het bedrijfsbezoek van DCMR van 25 november 2013 staat alleen de teelt in de kas vermeld. Momenteel is volgens [belanghebbende] 2.000 m2 in gebruik voor pompoenteelt, het resterende deel van de gronden is nog als grasland in gebruik.
[belanghebbende] heeft toegelicht dat hij thans op 10 minuten rijden van het bedrijf woont. Zijn vrouw werkt ook in het bedrijf. Omdat zij een schoolgaand kind hebben en hij 7 dagen per week van ’s-ochtends vroeg tot laat op verschillende tijdstippen op het bedrijf aanwezig moet zijn, acht [belanghebbende] een goede bedrijfsvoering niet mogelijk zonder een bedrijfswoning.
4. De rapporten van DCMR en LTO waar de raad de noodzaak van de bedrijfswoning op baseert, gaan uit van een bedrijfsvoering waarbij de teeltgrond op de gronden van [belanghebbende] in gebruik is voor grondgebonden teelt. Ter zitting heeft de raad gesteld dat hij een rendabel glastuinbouwbedrijf gelet op de beschikbare oppervlakte niet mogelijk acht. De grondgebonden teelt acht de raad daarvoor noodzakelijk. Onbetwist is dat de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" grondgebonden teelt niet toestaat. De raad stelt dat het gewenste gebruik voor grondgebonden teelt onder het overgangsrecht is toegestaan. Ten tijde van de vaststelling van het plan stond echter niet vast dat op grond van het overgangsrecht van het plan de voor de bedrijfsvoering benodigde oppervlakte grondgebonden teelt mogelijk zou zijn. Niet gebleken is dat de raad bij de vaststelling heeft beoordeeld of op grond van het overgangsrecht het gebruik overeenkomstig de uitgangspunten van de rapporten plaats zou kunnen vinden. Ter zitting heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval is.
Naar voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de raad haar conclusies ten aanzien van de noodzaak van de bedrijfswoning niet op de rapporten van LTO en DCMR kunnen baseren nu niet uitgesloten is dat het plan in de weg staat aan het realiseren van de aard, de inrichting en de omvang van het bedrijf die in deze rapporten als uitgangspunt zijn genomen.
5. Het plan is in zoverre naar voorlopig oordeel van de voorzitter in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.
6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
7. De raad dient ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Lansingerland van 29 januari 2014, kenmerk BR1300141, voor zover het de aanduiding "bedrijfswoning" en het bouwvlak op het perceel [locatie] te Bleiswijk betreft;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Lansingerland tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 988,14 (zegge: negenhonderdachtentachtig euro en veertien cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Lansingerland aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Duursma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
725.